ECLI:NL:RBOVE:2014:5837

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
ak_zwo_14_1079
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bouwstop en invordering van dwangsommen in het kader van omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier uit Dalfsen, en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin hem werd gelast om de bouwwerkzaamheden voor de realisatie van twee appartementen op een perceel in Zwolle onmiddellijk te staken. Dit besluit was genomen op 2 juli 2013, en eiser werd op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- gelast om aan deze last te voldoen. Het college had ook besloten tot invordering van een eerder opgelegde dwangsom van € 8.000,-- wegens het niet naleven van een eerdere bouwstop. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat het college in redelijkheid kon overgaan tot de oplegging van de bouwstop en de invordering van de dwangsommen. De rechtbank oordeelde dat eiser als vertegenwoordiger van de eigenaar van de percelen verantwoordelijk was voor de naleving van de opgelegde lasten. Eiser had aangevoerd dat hij niet in staat was om de werkzaamheden te staken, maar de rechtbank was van mening dat hij voldoende mogelijkheden had om aan de last te voldoen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de invordering van de dwangsom van € 25.000,-- terecht was, omdat eiser de last onder dwangsom had overtreden door werkzaamheden aan de dakkapel voort te zetten na de oplegging van de bouwstop. De rechtbank heeft de besluiten van het college in stand gelaten en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te Dalfsen, eiser
(gemachtigde: mr. J. Bosma),
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder
(gemachtigde: A.W. voor ‘t Hekke).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stibbe Zwolle Holding B.V., te Zwolle

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2013 heeft verweerder eiser op straffe van een dwangsom van
€ 25.000,-- gelast met onmiddellijke ingang de bouwwerkzaamheden die voor de realisatie van twee appartementen op het perceel [Adres 1]te Zwolle nodig zijn onmiddellijk te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft verweerder besloten tot invordering van de volgens verweerder verbeurde dwangsom van € 25.000,-- wegens het niet naleven van de bij besluit van 2 juli 2013 opgelegde bouwstop.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft verweerder besloten tot invordering van de volgens verweerder verbeurde dwangsom van € 8.000,-- wegens het niet naleven van de bij besluit van 18 januari 2013 opgelegde bouwstop ten aanzien van de panden [Adres 1]en [adres 2]
De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft verweerder bij besluit van 31 maart 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door N.A. den Hollander en
E.W.C. Evenhard. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Stibbe.

Overwegingen

1.1
Derde-partij is eigenaar van de (achter elkaar gelegen) percelen
[adres 2]en [adres 3] (begane grond) en 16A (verdiepingen) te Zwolle
(kadastraal bekend sectie F nummers 6065 en 6504). [adres 2]is een rijksmonument dat
door een overdekte binnenplaats met [Adres 1]is verbonden.
1.2
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft verweerder eiser als vertegenwoordiger van de
eigenaar van [adres 2]en [adres 3] op straffe van een dwangsom van € 8.000,--
gelast met onmiddellijke ingang alle bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.
Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit formele
rechtskracht heeft verkregen.
2.1
Alvorens de beroepen inhoudelijk te bespreken zal de rechtbank ingaan op het bezwaar van verweerder dat het aangevuld proces-verbaal van bevindingen dat door verweerder op 10 oktober 2014 naar de rechtbank is gestuurd niet is gedateerd en niet is ondertekend. Volgens eiser moet dit aanvullend proces-verbaal buiten beschouwing dient te worden gelaten.
2.2
Ter zitting is door verweerder betoogd dat het niet gedateerde en niet ondertekende proces-verbaal dat zich reeds voor het aanvullende proces-verbaal van 10 oktober 2014 in het dossier bevond door de verklaring van 14 mei 2014 van de toezichthoudende ambtenaren N.A. den Hollander, E.W.C. van Lunteren en D.J.P. Chloufoer is gerepareerd. Volgens verweerder volgt uit deze verklaring ook dat het aanvullende proces-verbaal van
10 oktober 2014 conform de bevindingen en naar waarheid is opgemaakt.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van 14 mei 2014 het gebrek aan het aanvullende proces-verbaal van 10 oktober 2014 niet herstelt. Daarbij is van belang dat één van de wijzigingen die dit aanvullende proces-verbaal aanbrengt aan het proces-verbaal dat zich reeds in het dossier bevond de betekenis van een zin uit dat proces-verbaal volstrekt wijzigt. De constatering dat de dakkapel en staalconstructie onveranderd waren wordt gewijzigd in de constatering dat de dakkapel en staalconstructie veranderd waren. De rechtbank oordeelt dat het aanvullende proces-verbaal van 10 oktober 2014 buiten beschouwing wordt gelaten.

Invorderingsbeslissing 19 juli 2013

3.1
Eiser voert ten aanzien van de invorderingsbeslissing van 19 juli 2013 aan dat hij de last onder dwangsom van 18 januari 2013 niet heeft overtreden. Op grond van de invorderingsbeschikking van 19 juli 2013 zou eiser in strijd met de last onder dwangsom van 18 januari 2013 de volgende twee overtredingen hebben begaan:
- het plaatsen van een dakkapel op het zijdak van de woning aan de [adres 3]/16A; en
- het aanbrengen van een staalconstructie onder het dak van de binnenplaats (tussen [adres 2]en [adres 3]).
3.2
Eiser stelt zich ten aanzien van het plaatsen van de dakkapel op het zijdak van de woning aan de [Adres 1]op het standpunt dat de last onder dwangsom van
18 januari 2013 uitsluitend ziet op het bouwen zonder vergunning aan de [adres 2]en geen betrekking heeft op bouwwerkzaamheden ten aanzien van [adres 3]/16A. Eiser wijst hierbij naar het in de brief van 18 januari 2013 vermelde onderwerp, te weten: [adres 2] Bovendien wordt in die brief enkel het kadastrale perceelnummer van de [adres 2]genoemd (perceelnummer F6065), en niet tevens het kadastrale perceelnummer van [adres 3]/16A, en wordt aangegeven dat sprake is van een Rijksmonument.
3.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de last onder dwangsom van 18 januari 2013 ziet op de panden [adres 2]en [adres 3]/16A.
3.4
De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom van 18 januari 2013 zowel op de [adres 2]als op de [Adres 1]ziet. Weliswaar wordt als onderwerp van de brief van 18 januari 2013 genoemd: “Melkmarkt 34, bouwen zonder vergunning”, maar in de eerste alinea van de brief wordt [adres 3] mede genoemd. Dat in dezelfde alinea aangegeven wordt dat [adres 2]een Rijksmonument is betreft een feitelijke vaststelling. Verder worden onder het kopje ”Overtreding” onder meer werkzaamheden genoemd die zien op [Adres 1](“er worden nieuwe vloeren aangebracht”) en worden onder het kopje “Last onder dwangsom (bouwstop)” bij de werkzaamheden die nog wel zijn toegestaan ook werkzaamheden genoemd die [Adres 1]betreffen (“de lichte scheidingswanden op de zolderverdieping aan [adres 3] mogen worden verwijderd”).
Deze beroepsgrond van eiser treft dan ook geen doel.
3.5
Ter zitting van 22 oktober 2014 heeft eiser erkend dat de betreffende dakkapel na 18 januari 2013 door hem op het zijdak van de woning aan de [Adres 1]is geplaatst. Op grond hiervan is de dwangsom van rechtswege verbeurt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de dwangsom van € 8.000,-- mogen invorderen. De rechtbank komt niet meer toe aan een beoordeling van de beroepsgronden betreffende het aanbrengen van een staalconstructie onder het dak van de binnenplaats (tussen [adres 2]en [adres 3]).

Last onder dwangsom van 2 juli 2013

4.1
Eiser stelt zich ten aanzien van de last onder dwangsom van 2 juli 2013 allereerst op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe stelt eiser dat hij het niet in zijn macht had om aan de opgelegde last te voldoen. Hij kon niet alle bouwwerkzaamheden die voor de realisatie van twee appartementen nodig zijn staken en gestaakt houden. Daarbij wordt aangegeven dat derde-partij meerdere partijen heeft ingeschakeld om voor haar werkzaamheden uit te voeren. Deze bedrijven werken niet in onderaanneming maar rechtstreeks in opdracht van derde-partij. Voorts stelt eiser dat verweerder niet deugdelijk heeft onderbouwd door wie de voorzieningen ter realisatie van twee appartementen zijn aangebracht.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht vanuit is gegaan dat eiser het in zijn macht had om bovenomschreven bouwwerkzaamheden te staken. Verweerder heeft eiser terecht als overtreder aangemerkt. Daarbij is van belang dat uit de onderliggende stukken, waaronder het proces-verbaal van bevindingen dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd van toezichthouder E.C.W. van Lunteren, is gebleken dat verzoeker zich bij alle contacten met verweerder heeft geprofileerd als vertegenwoordiger van de eigenaar voor wat betreft het bouwproject aan de [adres 2]en [adres 3]/16A.
4.3
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de noodzaak voor het opleggen van de schriftelijke last vanaf 27 juni 2013 niet meer aanwezig was en de last daarom onterecht is opgelegd. Daarbij voert eiser aan dat door de heer B.M. Stibbe, directeur van Stibbe, aan de toezichthouders is medegedeeld dat het perceel [adres 3] één woning zal blijven. Ook eiser heeft dit toen aan de toezichthouders medegedeeld.
4.4
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De gestelde enkele toezegging van de heer Stibbe en eiser aan de toezichthouders dat het perceel [adres 3] één woning zou blijven en er geen vergunningplichtige werkzaamheden zouden plaatsvinden, maakt niet dat verweerder zich niet op het standpunt kon stellen dat het klaarblijkelijke gevaar dat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo zou worden overtreden niet meer bestond.
4.5
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden en heeft verweerder in redelijkheid kunnen overgaan tot oplegging van een bouwstop en een (preventieve) last onder dwangsom.

Invorderingsbeslissing van 12 juli 2013

5.1
Eiser voert ten aanzien van de invorderingsbeslissing van 12 juli 2013 aan dat hij de last onder dwangsom van 2 juli 2013 niet heeft overtreden. Op grond van de invorderingsbeschikking van 12 juli 2013 zou eiser in strijd met de last onder dwangsom van 2 juli 2013 de volgende vier overtredingen hebben begaan:
- de dakkapel verder hebben afgewerkt;
- twee dakramen in het zijdak van het achterhuis hebben geplaatst;
- de oorspronkelijke dakpannen hebben vervangen door betonnen “sneldek” dakpannen; en
- het dakterras hebben afgewerkt met een definitieve dakbedekking.
5.2
Ten aanzien van het verder afwerken van de dakkapel stelt eiser zich op het standpunt dat na de opgelegde mondelinge bouwstop op 27 juni 2013 niet meer aan de dakkapel is gewerkt. Daarbij verwijst eiser naar schriftelijke verklaringen van drie werknemers. In deze verklaringen staat dat deze werknemers na een telefoontje van de directeur van Bouwbedrijf Journée op 18 juni 2013 zijn gestopt met werkzaamheden aan de dakkapel. Ook verwijst eiser naar de werkbrieven van deze werknemers.
5.3
De rechtbank overweegt dat uit een vergelijking van de foto’s van de binnenkant van de dakkapel van 27 juni 2013 met de foto’s van de binnenkant van de dakkapel van
8 juli 2013 blijkt dat de binnenzijde van de dakkapel na 27 juni 2013 verder is afgewerkt. Op de foto’s van 8 juli 2013 is immers te zien dat er groene platen zijn aangebracht aan de wanden van de dakkapel en dat er een wit plafond is aangebracht. Deze groene platen en het witte plafond zijn niet aanwezig op de foto’s van 27 juni 2013. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat na 27 juni 2013 aan de binnenzijde van de dakkapel is gewerkt. Voorts is komen vast te staan dat in de kamer waar deze dakkapel is gerealiseerd een badkamer ten behoeve van één van de appartementen is gemaakt. Door verder te werken aan deze dakkapel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook verder gewerkt aan de realisatie van twee appartementen.
Ter zitting hebben eiser en derde-partij verklaard dat de betreffende platen vóór 27 juni 2013 door eiser waren aangebracht. Op de foto’s van 27 juni 2013 zijn deze platen volgens hen niet meer te zien omdat de elektricien deze zou hebben weggehaald teneinde elektriciteitsdraden aan te leggen. Nu eiser met deze verklaring pas op de zitting is gekomen en deze verklaring niet heeft ondersteund met enig ander bewijs, oordeelt de rechtbank dat deze verklaring onaannemelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser het in zijn macht had om aan de opgelegde last te voldoen. De verklaringen en de werkbrieven die door eiser zijn overgelegd doen hier niet aan af. De dwangsom is van rechtswege verbeurt. De rechtbank oordeelt dat verweerder de dwangsom van € 25.000,-- heeft mogen invorderen. De rechtbank komt niet meer toe aan een beoordeling van de beroepsgronden betreffende de twee dakramen in het zijdak van het achterhuis, het vervangen van de oorspronkelijke dakpannen door “sneldek” dakpannen en de definitieve dakbedekking op het dakterras.
6.1
Op grond van het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte in stand worden gelaten en zal het beroep ongegrond worden verklaard.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.