ECLI:NL:RBOVE:2014:5852

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
C-08-161660 - KG ZA 14-323
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staken van executie van onroerende zaken door hypotheekhouder ABN AMRO

In deze zaak heeft eiseres, een eigenaar van twee onroerende zaken, een kort geding aangespannen tegen ABN AMRO Bank N.V. vanwege een voorgenomen executie van haar panden. Eiseres heeft financieringen ontvangen van ABN AMRO voor de aankoop van deze onroerende zaken, maar is in betalingsachterstand geraakt. ABN AMRO heeft daarop de volledige hoofdsom opeisbaar gesteld en de executie van de panden aangekondigd. Eiseres vordert in dit kort geding dat de executie wordt gestaakt, omdat zij van mening is dat ABN AMRO misbruik maakt van haar recht van parate executie. Eiseres stelt dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door haar een te hoge financiering te verstrekken, wat heeft geleid tot een onhoudbare restschuld na de executie.

De voorzieningenrechter heeft de spoedeisendheid van de zaak erkend en de feiten van de zaak in overweging genomen. Eiseres heeft hypotheken verstrekt gekregen voor de onroerende zaken, maar heeft niet kunnen aantonen dat ABN AMRO in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld. De rechter oordeelt dat de bank voldoende dekking had voor de verstrekte kredieten en dat de door eiseres aangevoerde gronden voor misbruik van recht niet kunnen worden aangenomen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op € 1.512,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/161660 / KG ZA 14-323
Vonnis in kort geding van 5 november 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 3],
eiseres,
advocaat mr. J.I. Veldhuis-Lampe te Meppel,
tegen
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G. Hamers te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN AMRO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van ABN AMRO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van een tweetal hierna nader te noemen onroerende zaken, een woonhuis met bedrijfsgebouwen en aanhorigheden te [plaats 4] en een woonhuis te [plaats 3].
Van eerstgenoemde zaak heeft zij de eigendom sinds september 2000. Het woonhuis te [plaats 3] heeft zij in 2007 gekocht.
2.2.
Mede ten behoeve van de verwerving van deze zaken heeft ABN AMRO [eiseres] financiering(en) verstrekt.
2.3.
In verband met betalingsachterstand in verband met de financiering(en) van [eiseres] heeft ABN AMRO op 8 juli 2010 de volledige hoofdsom opeisbaar gesteld.
2.4.
De vordering van ABN AMRO beloopt op zittingsdatum een bedrag van € 1.305.145,94.
2.5.
Op 21 februari 2014 heeft ABN AMRO als houder van door [eiseres] in verband met de financiering gegeven hypotheken de executie van beide onroerende zaken aangezegd.
2.6.
De openbare verkoop van de panden is voorgenomen op 19 november 2014.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van ABN AMRO om de voorgenomen inbeheername en executie van de onroerende zaak van [eiseres], omvattende het woonhuis met bedrijfsgebouwen, ondergrond, erf en tuin, op het adres plaatselijk bekend [adres 1] [plaats 3], kadastraal bekend [plaats 3] [nummer]en[nummer] (hierna te noemen het object [plaats 3]), alsmede de executie van de onroerende zaak van [eiseres], omvattende het woonhuis op het adres plaatselijk bekend [adres 2] [plaats 4], kadastraal bekend [plaats 5] [nummer] (hierna te noemen het object [plaats 4]), te staken en gestaakt te houden, totdat bij vonnis in kracht van gewijsde zal zijn beslist dat ABN AMRO heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht en gehouden is aan gedaagde de dientengevolge geleden schade te vergoeden. Subsidiair vordert [eiseres] om inbeslagname en executie met betrekking tot eerstgenoemd object en de executie ter zake van laatstgenoemd object te staken en gestaakt te houden tot in ieder geval 1 september 2015 teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen om, in overleg met gedaagde, “de woning” (niet duidelijk is welke van de twee, Vz) zelf onderhands te verkopen of anderszins tot een minnelijke regeling te komen. [eiseres] vordert veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.
3.2.
ABN AMRO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de voorgenomen executieverkoop is spoedeisendheid van de zaak gegeven.
4.2.
[eiseres] heeft uit hoofde van door ABN AMRO aan haar verstrekte kredieten schulden aan ABN AMRO die in totaliteit, naar de stand volgens het ter zitting door ABN AMRO overgelegd en niet weersproken overzicht, het bedrag van € 1.305.145,94 belopen.
4.3.
[eiseres] heeft aan ABN AMRO in de periode 2005-2007 hypotheken verstrekt
op het object [plaats 4] tot het totaalbedrag van € 700.000,- en in 2007 een hypotheek op het object [plaats 3] voor het bedrag van € 500.000,-.
4.4.
In verband met het verzuim van [eiseres] in de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheken tot waarborg strekken, de betaling van de maandelijkse termijnen van de kredieten, wenst ABN AMRO het haar toekomende en op zichzelf niet betwiste recht van parate executie uit te oefenen en de beide objecten in het openbaar verkopen.
4.5.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat ABN AMRO met het uitoefenen van bedoeld recht in de omstandigheden van het geval misbruik van recht maakt. Zij stelt daartoe dat de nalatigheid in de voldoening van de schulden is terug te voeren op het – in strijd met haar zorgplicht – verstrekken van een onverantwoord hoge financiering door ABN AMRO, als gevolg waarvan een restschuld ter hoogte van meer dan de helft van de totale financiering zal resteren. [eiseres] zal niet in staat zijn deze restschuld te voldoen. Hierbij heeft [eiseres] mede aangevoerd dat ABN AMRO in strijd met de werkelijkheid bij de financieringsaanvraag – naar het zich laat aanzien – zelf een vast dienstverband van [eiseres] met een gefingeerd netto-maandinkomen van € 6.000,- op een aanvraagformulier heeft geregistreerd, hetgeen [eiseres] heeft gerelateerd aan valsheid in geschrifte. Volgens [eiseres] was ABN AMRO heel goed op de hoogte van de financiële situatie c.q. beperkte kredietwaardigheid van [eiseres], die van een WAZ-uitkering leeft.
4.6.
De voorzieningenrechter verstaat het standpunt van [eiseres] in algemene zin ter zake van overcreditering , nu zij dat niet met name onderbouwt ten aanzien van concrete deelfinanciering(en), maar gelet op het door haar naar voren gebrachte, aldus dat [eiseres] dit standpunt ontleent aan en toespitst op de financiering met betrekking tot de aankoop van het object [plaats 3] in 2007 tegen een koopprijs van € 510.000,- en de daarmee gepaard gegane herfinanciering.
4.7.
Niet is komen vast te staan dat deze aankoop is gebeurd onder het maken van een financieringsvoorbehoud door [eiseres]. Kennelijk is dat niet het geval geweest, dan wel is zodanig voorbehoud niet ingeroepen aangezien in de kredietpresentatie van ABN AMRO (productie 7) als opmerking is vermeld dat “mevrouw vast zit aan het pand in [plaats 3]”.
4.8.
De aankoop heeft een financiering meegebracht in de vorm van een overbruggingskrediet van € 670.000,- en van een obligokrediet van € 52.000,-, in totaal derhalve een bedrag van € 722.000,- , verstrekt in rekening-courant. Deze financiering is gepaard gegaan met de vestiging van een eerste hypotheek op het object [plaats 3], ten bedrage van € 500.000,- en van een derde hypotheek op het object [plaats 4] ten bedrage van € 400.000,-.
4.9.
ABN AMRO heeft uiteengezet dat, zoals wordt bevestigd door haar interne stukken, zoals overgelegd, dat de kredietfaciliteiten zijn verstrekt op basis van dekking, dat wil zeggen dat de waarde van de onderpanden ruimschoots opweegt tegen de hoogte van de verstrekte financieringen, die daarmee zijn gedekt. Het inkomen van de aanvrager wordt in dat geval door de bank niet bij de beslissing betrokken.
Voor de waarde van de onderpanden is ABN AMRO uitgegaan van de aankoopprijs van het object [plaats 3] en voor de waarde van het object [plaats 4] is zij afgegaan op een waardebepaling door de door [eiseres] ingeschakelde NVM-makelaar Sybren Karssen te Zwolle ad € 1.200.000,-, aan haar medegedeeld bij brief van 19 juli 2007. Op dezelfde datum heeft [eiseres] de makelaar opdracht gegeven tot verkoop van het object [plaats 4] met een vraagprijs van € 1.435.000,-, welke opdracht de makelaar meteen heeft bevestigd aan ABN AMRO, zij het onder vermelding van een vraagprijs van € 1.430.000,-.
4.10.
ABN AMRO heeft, uitgaande van de koopprijs van het object [plaats 3] ad € 510.000,- en van een waarde van het object [plaats 4], overeenkomende met een verkoopprijs van € 1.430.000,-, en in aanmerking genomen de eerder verstrekte hypotheken voor dit object ad € 300.000,-, de aan [eiseres] in totaliteit verstrekte financiering tegen een hypothecaire zekerheid ten bedrage van € 1.200.000,- ruimschoots gedekt en daarmee verantwoord geacht.
4.11.
[eiseres] heeft hier tegen ingebracht dat ABN AMRO niet had mogen afgaan op de door de makelaar aangegeven waarde van het object [plaats 4] omdat die inschatting geen taxatie inhield. Die waardebepaling is in de woorden van [eiseres] “onzin” geweest, waarbij zij zich baseert op recente taxaties uit maart 2014, die aanzienlijk lagere marktwaardes van de beide objecten hebben opgeleverd, waarbij bij het object [plaats 4] tot een derde van de eerder genoemde waardebepaling is verminderd. [eiseres] verbindt hieraan de conclusie dat de financiering destijds drie keer hoger is geworden dan zij had mogen zijn.
4.12.
De voorzieningenrechter acht naar voorlopig oordeel onvoldoende aangevoerd door [eiseres] voor haar stelling dat ABN AMRO met de aan haar verstrekte financiering haar zorgplicht zou hebben geschonden, de omstandigheden waaronder het tot die financiering is gekomen in aanmerking genomen. ABN AMRO heeft de kredietwaardigheid van [eiseres] voldoende geacht vanwege de dekking met de onderpanden.
Hij acht onvoldoende onderbouwd dat ABN AMRO in 2007 niet zou hebben mogen uitgaan van de door de NVM-makelaar uit de regio aangegeven waardebepaling van met name het object [plaats 4]. Sedertdien is sprake geweest van een economische crisis met als element daarvan een ingestorte woningmarkt, als gevolg waarvan vele woningen wat betreft de verhouding financiering en waarde “onder water” zijn komen te staan. Voorts zijn de eisen ter zake van financiering van onroerende zaken onder invloed van de crisis zeer aangescherpt. Met de enkele stelling van [eiseres] dat het huidige beleid van banken, onder meer ter zake van taxatie door een onafhankelijke makelaar, reeds aantoont dat de benadering destijds niet juist kan zijn geweest, schiet [eiseres] tekort.
ABN AMRO had toentertijd bovendien redelijkerwijs niet behoeven te begrijpen dat een nadere (inpandige) taxatie van het object een in verhouding tot de aangegeven waardebepaling een buitensporig groot verschil in de waardebepaling zou opleveren, in de zin zoals die naar huidige maatstaven uitpakt.
4.13.
Het bezwaar van [eiseres] ter zake van het door haar niet opgegeven maar wel in het aanvraagformulier van ABN AMRO geregistreerde, “gefingeerde” maandinkomen betreft een aanvraag voor een flexibel hypotheekkrediet, waarvoor [eiseres] bij akte van 21 februari 2007 hypotheek heeft gegeven aan ABN AMRO. Dit punt, wat daarvan zij wat betreft de vermeende valsheid in geschrifte, was derhalve aan de orde vóór de financiering van de woningaankoop van het object [plaats 3]. Deze financiering is daarna betrokken bij de latere, door [eiseres] als overcreditering aangemerkte financiering, als hiervoor besproken. De voorzieningenrechter verbindt aan dit punt dan ook geen conclusie.
4.14.
De executoriale verkoop van de onroerende zaken zal, gelet op de hoogte van de haar schulden, een substantiële restschuld voor [eiseres] meebrengen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij met haar positie in de maatschappij geen toekomstperspectief heeft met deze restschuld, anders dan schuldsanering of faillietverklaring.
Een restschuld is inherent aan executoriale verkoop in geval van een tekortschietende hypotheekgever en betekent op zichzelf niet dat de hypotheekhouder haar recht niet zou mogen uitoefenen.
4.15.
De restschuld zou wezenlijk lager uitvallen bij onderhandse verkoop van de objecten op basis van marktwaarde. ABN AMRO heeft uiteengezet dat zij in onderhandelingen met [eiseres] – die door de advocaten reeds in juni 2014 zijn aangevangen – haar de mogelijkheid heeft geboden om tot laatstgenoemde wijze van verkoop te komen, teneinde de restschuld te beperken. Dit in de vorm van het verstrekken van een onherroepelijke volmacht aan ABN AMRO tot onderhandse verkoop. [eiseres] is op deze geboden mogelijkheid niet ingegaan om niet nader gebleken redenen. De onderhandelingen tussen partijen hebben ook anderszins niet geleid tot een minnelijke regeling. ABN AMRO heeft verklaard dat haar insteek bij de onderhandelingen het te gelde maken van de panden is, terwijl [eiseres], zo leidt de voorzieningenrechter uit de dagvaarding en haar verklaring af, lijkt te opteren voor het blijven gebruiken/bewonen van (een van) de objecten.
4.16.
In aanmerking genomen dat ABN AMRO reeds in februari 2014 de executoriale verkoop aan [eiseres] heeft aangezegd, heeft thans meer dan ruimschoots de gelegenheid bestaan en is daaraan ook invulling gegeven, zij het zonder succes, om overleg te voeren over een andere oplossing dan de executoriale verkoop. Voor toewijzing van de subsidiaire vordering om daarvoor nog een jaar de tijd toe te staan, acht de voorzieningenrechter in het licht van het belang van ABN AMRO dan ook onvoldoende grond aanwezig, aangezien de betalingsachterstanden van [eiseres] immers slechts zullen toenemen en zicht op resultaat van overleg niet is gebleken.
4.17.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig eindoordeel dat de door [eiseres] aangevoerde gronden voor de stelling dat ABN AMRO misbruik maakt van het haar als hypotheekhouder toekomende recht van parate executie die stelling niet kunnen dragen. Naar zijn oordeel heeft ABN AMRO een in redelijkheid te respecteren belang om aan haar bevoegdheid tot parate executie toepassing te geven terwijl de door [eiseres] aangevoerde belangen onder de omstandigheden van het geval niet meebrengen dat een belangenafweging zou moeten leiden tot het opleggen van een verbod tot executie aan ABN AMRO.
4.18.
De vorderingen van [eiseres] liggen derhalve voor afwijzing gereed.
4.19.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
904,00
Totaal € 1.512,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.512,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.