ECLI:NL:RBOVE:2014:6002

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
C/08/153145 / HA ZA 14-135
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van Stichting Zus en de rol van de bestuurder in de rechtshandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een faillissementskwestie betreffende de Stichting Zus. De curator, Mr. Adrianus Cornelis Blankestijn, heeft de rechtbank verzocht om de rechtshandeling waarbij een bedrag van € 64.740,-- aan de vennootschap onder firma ARG V.O.F. is betaald, te vernietigen. Blankestijn q.q. stelde dat deze betaling paulianeus was, omdat de bestuurder van de stichting, [G], geen recht had op een vergoeding voor zijn werkzaamheden, aangezien bestuursleden volgens de oprichtingsakte geen beloning mochten ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [G] tijdens de ziekte van de reguliere bestuurder [H] alle werkzaamheden heeft overgenomen en dat er geen sprake was van een buitensporige vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de betalingen aan ARG V.O.F. niet onverplicht waren, omdat er een detacheringsovereenkomst was gesloten. De rechtbank heeft de vorderingen van Blankestijn q.q. afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van onrechtmatig handelen of benadeling van schuldeisers, en dat de werkzaamheden van [G] als tijdelijk en noodzakelijk konden worden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/153145 / HA ZA 14-135
datum vonnis: 22 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
Mr. Adrianus Cornelis Blankestijn, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting
Stichting Zus,
kantoorhoudende te Hengelo (O.),
eiser,
verder te noemen: Blankestijn q.q.,
advocaat: mr. A.C. Blankestijn te Hengelo (O.),
tegen

1.de vennootschap onder firma ARG V.O.F.,

gevestigd en kantoorhoudende te Geldermalsen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
verder te noemen: ARG c.s.,
advocaat: mr. F.W. Henstra te Utrecht.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (inleidende) dagvaarding met producties;
  • de akte houdende overlegging producties van de zijde van Blankestijn q.q.;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
Ten slotte hebben partijen om vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 juli 2013 is de stichting “Stichting Zus” in staat van faillissement verklaard met aanstelling van Blankestijn q.q. tot curator.
2.2
Bestuurder van Stichting Zus was (onder meer) de heer [G].
2.3
Blijkens artikel 3 lid 5 van de oprichtingsakte van Stichting Zus genieten bestuursleden geen beloning voor hun werkzaamheden. Wel hebben zij recht op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten. De functionarissen in de dagelijkse leiding kunnen geen deel uitmaken van het bestuur van Stichting Zus.
2.4
De dagelijkse leiding van Stichting Zus was in handen van de heer[H].
2.5
Blijkens artikel 3A van de gewijzigde statuten (door Blankestijn q.q. in het geding gebracht als productie 8b) kunnen functionarissen in de dagelijkse leiding een bezoldiging ontvangen voor hun werkzaamheden.
2.6
Door ziekte is [H] een tijd lang niet in staat geweest om zijn werkzaamheden te verrichten.
2.7
Stichting Zus heeft in de periode voorafgaand aan het faillissement bedragen overgeboekt naar de bankrekening van ARG V.O.F. voor een totaalbedrag van € 64.740,--.

3.De standpunten van partijen

3.1
Blankestijn q.q. vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. Verklaart voor recht:
  • dat de overeenkomst tussen Stichting Zus en ARG V.O.F. inhoudende dat Stichting Zus 9 keer een (maand)termijn van € 6.000,-- exclusief BTW aan ARG V.O.F. diende te betalen voor administratieve dienstverlening is vernietigd;
  • dat ARG V.O.F. door mee te werken aan de handelingen zoals breder omschreven in de dagvaarding onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van Stichting Zus als gevolg waarvan Stichting Zus schade heeft geleden welke schade ARG V.O.F. aan Stichting Zus dient te vergoeden;
  • dat ARG V.O.F. onverschuldigd van Stichting Zus heeft ontvangen een bedrag in hoofdsom groot € 64.740,--;
  • dat ARG V.O.F. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en Stichting Zus gesloten overeenkomst tot het verrichten van administratieve dienstverlening en dat – voor zover nodig – deze overeenkomst is ontbonden, en ARG V.O.F. de schade die Stichting Zus hierdoor heeft geleden dient te vergoeden;
en bij bevestiging van de één of meer van de hiervoor verzochte verklaringen voor recht gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende dat de ander zal zijn gekweten, om aan Blankestijn q.q. te betalen tegen een behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag groot € 64.740,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de diverse betalingsdata en over de deelbetalingen zoals vermeld in punt 4 van de dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
Alles met hoofdelijke veroordeling van gedaagden, des de een betalende dat de ander zal zijn gekweten, in de kosten van deze procedure alsmede de kosten van beslag en gerechtelijke bewaring.
3.2
Blankestijn q.q. stelt daartoe dat de betaling van € 64.740,-- aan ARG V.O.F. paulianeus is. Om die reden heeft Blankestijn q.q. deze betaling/rechtshandeling vernietigd middels een buitengerechtelijke verklaring.
3.3
Blankestijn q.q. stelt daartoe dat [G], als bestuurder, geen vergoeding of bezoldiging mocht ontvangen van Stichting Zus. Omdat [G] kennelijk vond dat hij op enig moment toch recht had op een vergoeding of bezoldiging – omdat hij als bestuurder gedurende enige tijd (wegens afwezigheid door ziekte van [H]) een stapje extra moest zetten – heeft hij via een bevriende v.o.f., ARG c.s., zijn “werkzaamheden” gefactureerd. [G] heeft er vervolgens zelf, als penningmeester van Stichting Zus, zorg voor gedragen dat de facturen van ARG c.s. werden betaald. Stichting Zus heeft dus op oneigenlijke gronden een totaalbedrag van € 64.740,-- aan ARG c.s. voldaan. ARG c.s. hebben immers nooit administratieve diensten voor Stichting Zus verricht.
3.4
De rechtshandeling, het maandelijks, althans 9 maandtermijnen, aan ARG c.s. betalen van een bedrag van € 6.000,-- exclusief BTW is door Stichting Zus onverplicht verricht. Immers bestond er voor het sluiten van deze overeenkomst geen rechtsplicht voor het maandelijks betalen van € 6.000,--. Dit heeft tot gevolg gehad dat schuldeisers zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, omdat Stichting Zus aan ARG c.s. een fors bedrag heeft betaald zonder dat daar vanuit ARG c.s. iets tegenover stond. De veronderstelde en gefactureerde “administratieve dienstverlening” door ARG c.s. heeft immers niet plaatsgevonden.
3.5
Subsidiair stelt Blankestijn q.q. dat ARG c.s. onrechtmatig jegens Stichting Zus hebben gehandeld, ten gevolge waarvan de gefailleerde onderneming schade heeft geleden waarvoor ARG c.s. aansprakelijk zijn. ARG c.s. hebben meegewerkt aan een onrechtmatige constructie – het belonen van bestuurder [G] – door er voor te zorgen dat zij haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld voor het ontvangen van gelden van Stichting Zus. ARG c.s. wisten althans hadden kunnen weten dat hun medewerking aan de schijnconstructie van Stichting Zus onrechtmatig was.
3.6
Meer subsidiair is volgens Blankestijn q.q. sprake van onverschuldigde betaling, op dezelfde gronden, dan wel, nog meer subsidiair, van wanprestatie/toerekenbare tekortkoming gepleegd door ARG c.s.
3.7
ARG c.s. voeren verweer. In april 2012 werd [H] ernstig ziek. Vanaf eind april/begin mei 2012 was [H] niet meer in staat om te werken en vrijwel niet meer op kantoor aanwezig. Er moest dringend worden voorzien in de dagelijkse leiding. De stichting was min of meer stuurloos geworden omdat [H] zijn taken als manager niet meer kon uitvoeren. De enige mogelijkheid om op korte termijn in deze leemte te voorzien was dat [G] de dagelijkse leiding op zich zou nemen. Hij was sinds de oprichting betrokken geweest bij Stichting Zus en wist van de hoed en de rand.
3.8
De vergoeding die [G] ontving was lager dan de vergoeding die [H] had bedongen als vergoeding voor zijn managementwerkzaamheden. De vergoeding was bovendien heel veel lager dan wanneer een externe interim manager zou zijn ingehuurd.
3.9
De betalingen zijn niet onverplicht verricht, omdat Stichting Zus een detacheringsovereenkomst met ARG c.s. had gesloten (productie 5 bij de conclusie van antwoord), inhoudende de detachering van [G] bij Stichting Zus.
3.1
De maandelijkse betaling was een reële prestatie voor een reële dienst. ARG c.s. betwisten dat sprake was van een schijnconstructie. Bovendien staan de statuten er niet aan in de weg dat [G] niet de dagelijkse leiding van Stichting Zus op zich mocht nemen (tegen een vergoeding).

4.Het oordeel

4.1
Ter beoordeling van de vraag of sprake is van paulianeus handelen, zal de rechtbank allereerst stilstaan bij de vraag of sprake is van onverplichte rechtshandelingen waardoor schuldeisers zijn benadeeld.
4.2
De stellingen van de Blankestijn q.q. komen er feitelijk op neer dat [G] slechts voor een beperkte periode enkele extra werkzaamheden heeft moeten verrichten in aanvulling op zijn bestuurstaken, zodat er geen aanleiding was om deze werkzaamheden voor een bedrag van € 6.000,-- per maand exclusief BTW in rekening te brengen.
4.3
De rechtbank zal alle verklaringen die door personen, die werkzaam zijn geweest voor Stichting Zus, meewegen in de beoordeling van de vraag in welke periode [G] welke werkzaamheden van [H] heeft overgenomen. De rechtbank zal deze verklaringen, voor zover relevant, één voor één doornemen.
4.4
[G] verklaart als volgt (productie 7 bij de inleidende dagvaarding):
Medio 2012 was [H] ziek. Er moesten toen diverse directeurs en administratieve werkzaamheden worden verricht voor Stichting Zus. Ik was en ben onbezoldigd bestuurder. Ik heb toen via ARG v.o.f. werkzaamheden verricht voor de Stichting Zus en vanuit ARG v.o.f. werkzaamheden verricht voor de Stichting Zus en vanuit ARG v.o.f. deze ook gefactureerd. Het ging hierbij om een bedrag van ongeveer € 6.000,-- per maand exclusief B.T.W. Deze periode heeft gelopen tot 1 maart 2013.
4.5
[H] verklaart als volgt (productie 9 bij de inleidende dagvaarding):
(…) In 2012 ben ik ziek geweest. Het betreft een bloedziekte. Gedurende lange tijd heb ik nog mijn werkzaamheden verricht maar ik ben zeker gedurende drie á vier maand er volledig uit geweest, hoewel ik desondanks toch nog wel wekelijks telefonisch contact had met de Stichting Zus. (…)
4.6
[E] verklaart als volgt (productie 4a bij de conclusie van antwoord):
Vanaf mei 2012 tot en met mei 2013 heb ik [H] weinig of niet gezien of gesproken. Half juni 2013 was hij nog wel aanwezig geweest bij een werkoverleg waarin werd medegedeeld dat het financieel niet goed ging. Kort hierop volgde het faillissement. [H] was eindverantwoordelijk voor alles wat met zorg te maken had binnen Stichting Zus. (…) Verder zag ik hem op alle teamvergaderingen, vergaderingen op de locatie en bespraken we mijn functioneren. (…) Daarnaast had [H] meer algemene taken op financieel gebied en voor Stichting Zus in het algemeen en begeleidde hij nog zelf een aantal cliënten. (…) [G] heeft al deze taken overgenomen. (…) [G] was 5 dagen in de week aanwezig. Op kantoor, bij diverse instanties, bij cliënten of op de locaties (Berfloweg en Paul Krügerstraat). Hij was meer dan fulltime aanwezig. Hij was aanwezig op alle teamvergaderingen en op de vergaderingen per locatie. Daarnaast heeft hij zelfs nachtdiensten gedraaid op de Berfloweg. ’s Avonds en in de weekenden was hij ook altijd bereikbaar.
4.7
[N] verklaart als volgt (productie 4b bij de conclusie van antwoord):
Ik ben in augustus 2012 in dienst gekomen en 1 maart 2013 uit dienst gegaan. In deze periode heb ik hem (= [H]) zelden gezien bij Stichting Zus. (…) [G] heeft deze taken overgenomen. Hij was dagelijks op kantoor aanwezig. (…) Vanaf de aanvang van mijn contract was [G] al dagelijks aanwezig om [H] te vervangen. [G] was dagelijks op kantoor aanwezig, van 8:00 tot 17:00. Ook ’s avonds en in de weekenden was hij altijd bereikbaar. Dat is meer dan fulltime. Op kantoor had hij dagelijks overleg met collega’s, cliënten en instanties (voogden, curatoren, e.d.). Verder ging hij ook regelmatig naar de diverse locaties en mee met collega’s naar cliënten. (…)
4.8
[P] verklaart als volgt (productie 4c bij de conclusie van antwoord):
Vanaf mei 2012 tot en met mei 2013 was [H] weinig of niet aanwezig. In het begin sprak ik hem nog wel telefonisch, maar na een aantal maanden werd dat ook minder. (…) [G] heeft deze taken overgenomen. (…) [G] was 5 dagen in de week aanwezig. Hij was op kantoor, op locaties of mee op pad met collega’s. Ik was zelf ook regelmatig op kantoor. [G] was dan veelvuldig in overleg met cliënten, collega’s en instanties. Hij was meer dan fulltime aanwezig. Fulltime binnen Stichting Zus was 36-uur per week. (…)
4.9
[K] verklaart als volgt (productie 4d bij de conclusie van antwoord):
Vanaf mei 2012 tot en met maart 2013. Ik had in zijn ziekteperiode nog wel eens telefonisch contact met hem. (…) [G] heeft deze taken overgenomen. (…) [G] was dagelijks op kantoor aanwezig. ’s Avonds en in de weekenden kon ik hem ook altijd bellen. Ik schat in dat hij meer dan fulltime werkte, meer dan de standaard 36-uur in ons contract. Tijdens de zomermaanden, toen we door vakanties vervangende bezetting nodig hadden, heeft hij zelf nog een aantal nacht- en avonddiensten overgenomen. Ook draaide hij mee in het rooster van de Paul Krügerstraat, om ’s avonds op de locatie op wisselende tijdstippen langs te gaan.
4.1
[R] verklaart als volgt (productie 4e bij de conclusie van antwoord):
In september 2012 ben ik in dienst getreden bij St. Zus. Vanaf de datum van indienstreding tot het moment van het faillissement is de heer [H] niet/nauwelijks actief geweest voor de Stichting. De heer [H] was ziek en hierdoor was hij niet in staat om zijn werkzaamheden als leidinggevende te verrichten. Mocht er sprake zijn van werkzaamheden verricht door de heer [H] dan was dit alleen sporadisch telefonisch contact en zelfs deze waren meestal van korte duur. [G] heeft al deze tijd daar waar hij niet andere werkzaamheden verrichtte zich ingezet voor de Stichting. Deze werkzaamheden bestonden uit: leidden van vergaderingen op locatie, kantoor en extern, het bezoeken van cliënten en ondersteunen in ADL, de volledige financiële afhandeling van de Stichting, intensief contact onderhouden met het Zorgkantoor, overleg met het Zorgkantoor op locatie, het draaien van diensten (24uurs) op locatie, het aansturen van Moeder-Kind project te Almelo, ondersteunen van de ICT op locatie en uitleg geven aan collega’s hoe om te gaan hiermee, ondersteunen van stagiaires, gesprekken met sollicitanten, intake gesprekken voeren met nieuwe cliënten. Al deze werkzaamheden heeft [G] zoals ik van hem heb begrepen onbezoldigd verricht tot het moment dat hij [H] volledig verving, waarna hij een vergoeding heeft mogen ontvangen voor zijn werkzaamheden. Ik heb begrepen dat deze vergoeding +/- 10 maanden heeft geduurd. Het aantal uren dat de heer [G] in deze periode heeft verricht is voor mij niet juist in te schatten, maar vrijwel gelijk was er wel sprake van een volledige werkweek.
4.11
Alle verklaringen, behoudens die van [H], ondersteunen de stellingname van ARG c.s. dat [H] voor een periode van ongeveer 10 maanden wegens ziekte niet of nauwelijks werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Uit de verklaringen van deze personen kan bovendien geen andere conclusie worden getrokken dan dat [G] daadwerkelijk concrete werkzaamheden heeft verricht, en wel als vervanger van [H].
4.12
Blankestijn q.q. heeft de verklaringen van deze personen inhoudelijk niet weersproken, maar gesteld dat, gezien de omvangrijke bestuurstaken die [G] reeds verrichtte, het voor hem eenvoudig moet zijn geweest om een stapje extra te zetten in de enkele maanden waarin [H] zelf zegt afwezig te zijn geweest.
4.13
Deze stelling van Blankestijn q.q. zal worden gepasseerd, omdat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Uit de niet-weersproken verklaringen van de personen volgt immers dat [G] [H] volledig heeft vervangen, en dat voor een aanzienlijk langere periode dan [H] zelf inschat. Blankestijn q.q. heeft daarbij verzuimd te onderbouwen in welke mate de beschreven werkzaamheden de al bestaande bestuurstaken van [G] te boven zouden gaan.
4.14
Dit klemt te meer, nu ARG c.s. onweersproken hebben gesteld dat de vergoeding die [G] ontving, lager was dan de vergoeding die [H] had bedongen en bovendien heel veel lager was dan wanneer een externe interim manager zou zijn ingehuurd. In zoverre kan dus al niet gesproken worden van benadeling van schuldeisers. De verder niet onderbouwde stelling van Blankestijn q.q. dat er ook voor gekozen had kunnen worden om een extern persoon (parttime) in te huren, zal om die reden dan ook worden verworpen.
4.15
De stelling van Blankestijn q.q. dat hij in de boekhouding van Stichting Zus nimmer een (papieren) overeenkomst heeft aangetroffen danwel een verwijzing daarnaar op basis waarvan de bestreden € 64.740,-- door Stichting Zus aan ARG c.s. werd betaald, op grond waarvan Blankestijn q.q. het zeer wel mogelijk acht dat dit stuk is geantedateerd, zal worden gepasseerd. Evenzeer zal de stelling van Blankestijn q.q. worden gepasseerd dat ARG c.s. geen overtuigende bewijsstukken zou hebben overgelegd waaruit blijkt dat het stuk echt in april 2012 is opgesteld en ondertekend. Blankestijn q.q. lijkt daarmee namelijk enerzijds het bepaalde in artikel 150 Rechtsvordering te miskennen – op grond waarvan de bewijslast op hem zelf rust – terwijl hij anderzijds geen (concreet) bewijsaanbod heeft gedaan van deze stellingen.
4.16
Aan de omstandigheid dat de detacheringsovereenkomst spreekt van administratieve dienstverlening, terwijl de werkzaamheden van [G] zagen op de dagelijkse leiding van Stichting Zus, kan overigens verder – gelet op de getuigenverklaringen – geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
4.17
Overigens staan naar het oordeel van de rechtbank de statuten er inderdaad niet aan in de weg dat [G] voor zijn werkzaamheden in de dagelijkse leiding een vergoeding ontving. Weliswaar bepaalt artikel 3A van de gewijzigde statuten dat functionarissen in de dagelijkse leiding geen deel kunnen uitmaken van de het bestuur van de stichting, maar de werkzaamheden van [G] in de dagelijkse leiding moeten in dit geval toelaatbaar worden geacht, vanwege de door ARG c.s. geschetste feiten en omstandigheden en daarnaast omdat deze werkzaamheden een tijdelijk karakter hadden (namelijk het waarnemen tijdens ziekte van [H]).
4.18
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [G] alle werkzaamheden van [H] heeft overgenomen tijdens diens ziekte, terwijl niet is gebleken dat sprake is van een buitensporige vergoeding die daar tegenover staat, moet de stelling van Blankestijn q.q. dat sprake is van onverplichte rechtshandelingen waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, worden verworpen.
4.19
Ook de andere door Blankestijn q.q. subsidiair en meer subsidiair aangevoerde grondslagen zullen worden verworpen, omdat evenmin is gebleken van onrechtmatig handelen, onverschuldigde betaling, of toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van een verbintenis van de zijde van ARG c.s.
4.2
Blankestijn q.q. zal, als meest in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van ARG c.s. zullen als volgt worden begroot:
- vast recht: € 1.892,--
- salaris advocaat: € 1.788,--(2 punten x tarief 894,--)
Totaal: € 3.680,--
4.21
De door ARG c.s. gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna te melden.

5.De beslissing

De rechtbank:
I. Wijst de vorderingen van Blankestijn q.q. af;
II. Veroordeelt Blankestijn q.q. in de kosten van de procedure, aan de zijde van ARG c.s. tot op heden begroot op een bedrag van € 3.680,--, waaronder € 1.788,-- aan salaris advocaat;
III. Veroordeelt Blankestijn q.q. in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover gedaagde niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan;
IV. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.J. Louter en op 22 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.