ECLI:NL:RBOVE:2014:610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
08/950739-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en veroordeling voor vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en vuurwapenbezit. De verdachte was samen met vijf anderen beschuldigd van het onder bedreiging van geweld dwingen van een man tot de afgifte van een Porsche en geld. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die de basis vormden voor de aanklacht, als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. Er ontbrak bovendien voldoende steunbewijs om de tenlastelegging van afpersing te kunnen bevestigen. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de feiten die hem ten laste waren gelegd met betrekking tot de afpersing.

Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 juli 2013 in de gemeente Oldebroek een automatisch vuurwapen en een ander vuurwapen in zijn bezit had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op voor dit feit. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen wapens onttrokken worden aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak van voldoende bewijs bij strafzaken, vooral in gevallen van ernstige beschuldigingen zoals afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing, maar heeft hem wel verantwoordelijk gehouden voor het bezit van verboden wapens, wat een ernstige schending van de wet is.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/950739-13
Datum vonnis: 11 februari 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 september 2013 en 28 januari 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander of anderen, dan wel alleen iemand onder bedreiging van geweld heeft gedwongen tot afgifte van een Porsche en geld;
feit 2:samen met een ander of anderen, dan wel alleen, heeft geprobeerd iemand onder bedreiging van geweld geld afhandig te maken;
feit 3:samen met een ander of anderen, dan wel alleen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging - na aanpassing als bedoeld in artikel 314a Sv - aan de verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot 5 juni 2013 in de gemeente(n) Enschede en/of Almelo en/althans (elders) in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd
[slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk
Porsche) en/of een of meer geldbedrag(en) (totaal euro 50.000,--), in elk
geval van enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer]
en/althans/in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
tezamen met zijn mededader(s) en/althans alleen:
- die [slachtoffer] opdracht heeft/hebben gegeven die/dat auto (als onderpand/borg) af
te geven en/of die/dat geldbedrag(en) te betalen, althans tegen die [slachtoffer]
heeft/hebben gezegd dat hij ([slachtoffer]) die auto (als onderpand/borg) en/of
die/dat geldbedrag(en) af moest geven, en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd/verteld dat verdachte en/of
zijn mededader(s) bij een overval iemand zou(den) hebben neergeschoten en/of
vermoord/geliquideerd, en/of
- die [slachtoffer] een (vuur)wapen heeft/hebben getoond/laten zien, en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd -zakelijk weergegeven- dat als die
[slachtoffer] die euro 50.000,-- niet zou betalen, verdachte en/of zijn mededaders
die [slachtoffer] en/of zijn gezin iets aan zou(den) doen, en/of
- naar die [slachtoffer] toe heeft/hebben aangegeven dat wanneer die [slachtoffer] euro
50.000,-- betaald zou hebben voor die [slachtoffer] alles klaar zou zijn en/of
verdachte en/of zijn mededader(s) overal van af zou(den) zien, en/althans
- ( meermalen) dreigend en/of dwingen en/of intimiderend tegen/met die [slachtoffer]
heeft/hebben gesproken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2013 tot en met 11 juni 2013 in de
gemeente(n) Almelo en/of Enschede en/althans (elders) in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer], te
dwingen tot de afgifte van euro 150.000,--, in elk geval van een geldbedrag,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] en/althans/in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
tezamen met zijn mededader(s) en/althans alleen,
- naar het kantoor van die [slachtoffer] is/zijn gegaan en/of (vervolgens) tegen die
[slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij([slachtoffer]) euro 150.000,- moest betalen en/of
(nadat die [slachtoffer] had gezegd dat hij([slachtoffer]) geen geld had) tegen die [slachtoffer]
heeft/hebben gezegd dat verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) waar
hij([slachtoffer]) woonde en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) zijn([slachtoffers])
gezin zouden pakken, en/of
- ( daarbij/in dat kantoor) die [slachtoffer] een pistool/(vuur)wapen op/tegen het
hoofd heeft/hebben gezet/geduwd, en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] (telefonisch) heeft/hebben benaderd en/of daarbij op
indringende/dwingende/bedreigende/intimiderende wijze tegen die [slachtoffer]
heeft/hebben gezegd dat die [slachtoffer] (een deel van) het geldbedrag moest
betalen, en/of
- ( nadat die [slachtoffer] op 11 juni 2013 had aangegeven een gedeelte van het
gevraagde bedrag aan verdachte en/of zijn mededader(s) te zullen afgeven/
betalen) met een geladen pistool/(vuur)wapen naar de (afgesproken)
ontmoeting(splaats) met die [slachtoffer] is/zijn gelopen/gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 19 juli 2013 in de gemeente Oldebroek
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
een of meer (vuur)wapen(s) van categorie II en/of III, te weten:
- een (automatisch) vuurwapen, merk CZ, model VZ/62 Skorpion, kal. 7.65 mm
(cat. II onder 2), en/of,
- een vuurwapen, merk Tokarev, model TT 30, kal. 7.62x25 mm (cat. III onder 1),
en/of munitie van categorie III, te weten
- 19, althans een of meer kogelpatro(o)n(en), kal. 7.65 mm (pv pag. 182), en/of
- 6, althans een of meer kogelpatro(o)n(en), kal. 7.62x25 mm, (pv pag. 185/186)
voorhanden heeft gehad.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier en een half jaar, met aftrek van het voorarrest en onttrekking aan het verkeer van de wapens en munitie en teruggave aan verdachte van overige inbeslaggenomen goederen.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De beoordeling van het bewijs van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
5.1.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezenverklaard kan worden dat verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer] hebben afgeperst en daartoe een poging hebben gedaan. Zij baseert de bewezenverklaring op de verklaringen die [slachtoffer] tegenover de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zij acht die verklaringen betrouwbaar en, in combinatie met door haar genoemd steunbewijs, voldoende voor het bewijs.
De verdediging heeft met een verwijzing naar artikel 342, tweede lid, Sv betwist dat naast de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steunbewijs voorhanden is, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] gemotiveerd betwist.
5.1.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] het volgende.
Versie verdachten
Verdachte en zijn medeverdachten worden verdacht van afpersing en een poging tot afpersing van [slachtoffer]. Zij ontkennen allen zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. Verdachte [medeverdachte 1] erkent wel [slachtoffer] te kennen. Hij heeft zaken met hem gedaan en [slachtoffer] was hem daarom geld schuldig. De andere verdachten zeggen ofwel [slachtoffer] niet te kennen ofwel hem slechts enkele keren te hebben ontmoet en beroepen zich bij doorvragen op hun zwijgrecht.
Versie [slachtoffer]
Het verhaal van [slachtoffer] komt in de kern op het volgende neer. [slachtoffer] krijgt contact met een zekere [betrokkene 1] die zijn hulp inroept bij de invoer van drugs. [betrokkene 1] brengt hem in contact met [medeverdachte 1] en een aantal medeverdachten, die voor beveiliging of het distribueren van de drugs zouden zorgen. [slachtoffer] leert via [betrokkene 1] ook een zekere [betrokkene 2] kennen, waarover later meer.
[slachtoffer] beschrijft in zijn verklaringen zeven ontmoetingen met verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachten waarin de tenlastegelegde feitelijke afpersingshandelingen zouden hebben plaatsgevonden:
  • drie of vier weken voor 10 juni 2013 op een camping in Glanerbrug/Enschede met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] (medio mei);
  • na een tussenliggend weekend opnieuw op de camping met dezelfde personen, waarbij [medeverdachte 3] een pistool draagt en [slachtoffer] zich gedwongen voelt in te stemmen met het afstaan van zijn Porsche met papieren als onderpand (medio mei);
  • de dag daarna de afgifte van zijn Porsche met papieren aan [medeverdachte 2];
  • ontmoeting met [medeverdachte 1] bij [betrokkene 3] waarbij [medeverdachte 1] hem mede namens [medeverdachte 3] en [verdachte] meedeelt dat bij betaling van € 50.000 alles klaar is en dat anders [slachtoffer] en zijn gezin iets aangedaan zal worden;
  • daarna contact met [betrokkene 1] die op 17 en 23 mei 2013 telkens € 25.000 overmaakt. De eerste € 25.000 betaalt [slachtoffer] op 24 mei 2013 aan [medeverdachte 1] bij McDonald’s in Oldenzaal;
  • na paniek over dreigende liquidatie bezoekt [slachtoffer] [medeverdachte 1] en betaalt voor de tweede keer € 25.000. [medeverdachte 1] belt [slachtoffer] daarna op een later door [slachtoffer] weggegooide telefoon en zegt dat alles nu geregeld is;
  • [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte] bezoeken [slachtoffer] op 5 juni 2013 op zijn kantoor in [plaats].
Doel van deze ontmoetingen is [slachtoffer] te bewegen forse bedragen, uiteindelijk oplopend tot € 200.000 aan de verdachten te betalen. [slachtoffer] diende afspraken over betalingen te maken via een hem door verdachten op naar zijn zeggen op 5 juni 2013 verstrekt telefoonnummer. De reden waarom de verdachten geld van [slachtoffer] wilden hebben, was dat hij mede verantwoordelijk werd gehouden voor een afgeblazen drugstransport waarbij de verdachten – tegen betaling – een rol zouden spelen. In de beleving van de verdachten, aldus [slachtoffer], was eigenlijk [betrokkene 1] daarvoor verantwoordelijk maar [slachtoffer] zou degene moeten zijn die een en ander financieel zou moeten (laten) compenseren. Wat verdachten niet wisten, begrijpt de rechtbank uit de verklaring van [slachtoffer], was dat [slachtoffer], nadat het door [betrokkene 1] aangekondigde drugstransport niet was doorgegaan, de hiervoor genoemde [betrokkene 2] had geholpen bij dat (of een ander?) drugstransport, met een naar zijn zeggen nooit ontvangen winstdeel in het vooruitzicht. Zijn motief om [betrokkene 2] te helpen was dat [betrokkene 2] anders in grote problemen zou komen. Uit de daarop betrekking hebbende stukken (blz. 129 t/m 139) leidt de rechtbank af dat het transport van die partij drugs op 18 april 2013 zou moeten hebben plaatsgevonden.
Waardering betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
In het eerste verhoor op 10 juni 2013 verzwijgt [slachtoffer] dat hij na het afblazen van het transport door [betrokkene 1], aan een drugstransport door [betrokkene 2] heeft meegewerkt. Hoewel voorstelbaar is dat [slachtoffer] zichzelf niet al dadelijk heeft willen belasten, maakt zijn betrokkenheid bij een ernstig strafbaar feit als drugsinvoer dat zijn verklaring met kritische blik wordt gewaardeerd.
Dan valt op dat [slachtoffer] telkens op onderdelen, die essentieel zijn in zijn beschuldiging, een zodanig scenario schetst dat mogelijke getuigen niet waarschijnlijk zijn. Een voorbeeld is dat hij op 5 juni 2013 op kantoor door drie van de verdachten wordt bezocht. [slachtoffer] ziet op een beeldscherm dat zij voor de deur staan, doet open en ontvangt hen in een ongebruikt deel van het gebouw en buiten het zicht van zijn personeel. Zijn secretaresse, die verklaart dat zij, als er wordt aangebeld, via een cameraverbinding kan zien wie aanbelt en dan besluit al of niet open te doen, heeft daarvan niets gemerkt (blz. 127).
Een vermoeden van onvolledigheid rijst rond de verklaring over [betrokkene 2]. De rechtbank acht het weinig aannemelijk dat [slachtoffer] zich zoveel zorgen maakt over de veiligheid van deze [betrokkene 2], die hij sinds kort kent, dat hij zijn eigen veiligheid in de waagschaal stelt door mee te werken aan een drugsimport. Over deze [betrokkene 2] is verder niets vast te stellen. [slachtoffer] verklaart daarover niet.
[slachtoffer] wil evenmin informatie geven over de door hem ter sprake gebrachte zakenrelatie [betrokkene 4]. Hij verwachtte van hem een betaling, die kennelijk niet kwam en daarna is hij naar de politie gegaan.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn in zoverre niet accuraat dat een kloppende tijdlijn van de geschetste gebeurtenissen niet is te construeren. De Porsche zou hij bijvoorbeeld hebben afgegeven vier weken vóór de eerste overboeking door [betrokkene 1]. Volgens een opgave van de ING-bank was die overboeking op 17 mei 2013 (aanvullend proces-verbaal van 10 december 2013, blz. 23). De Porsche zou dan op ongeveer 19 april zijn afgegeven. Dat stemt niet overeen met [slachtoffers] verklaring dat de eerste bijeenkomst op de camping, toen de Porsche-afgifte nog niet aan de orde was geweest, drie à vier weken voor de dag van aangifte, dus tussen 13 en 20 mei was geweest. Ook over het begin van de contacten verklaart [slachtoffer] inconsistent.
Verder is moeilijk te begrijpen waarom [slachtoffer] zijn mobiele telefoon heeft weggegooid nu daarop terug te vinden zou zijn met wie hij in de afpersingsperiode contact heeft gehad. Dat geldt ook voor het openen van de deur op 5 juni 2013, zoals hiervoor is overwogen. Ongerijmd is de versie van [slachtoffer] in vergelijking met de getuigenverklaringen over de door [slachtoffers] medevennoten al langer gesignaleerde verandering in het gedrag van [slachtoffer]. Met name getuige [getuige 1] had de indruk dat hij zich al eerder bezighield met ‘niet zuivere zaken’. Zowel zijn secretaresse als zijn vennoten verklaren dat [slachtoffer] hen over bedreigingen en betalingen heeft verteld. De door deze getuigen weergegeven verhalen stroken op onderdelen als tijdstippen en bedragen niet met hetgeen [slachtoffer] de politie heeft verteld.
Tussenconclusie
Al met al roept de verklaring van [slachtoffer] twijfels op over wat zich precies heeft voorgedaan. Een aantal onderdelen zijn minder logisch en op bepaalde punten geeft [slachtoffer] geen openheid van zaken. De rechtbank realiseert zich dat bij het plegen van strafbare feiten (ook) de wetten van de logica niet steeds nageleefd worden. Hoewel aan de ene kant kritisch de betrouwbaarheid van aangever - en enige getuige - [slachtoffer] getoetst moet worden, kan aan de andere kant ook niet een te groot gewicht toegekend worden aan inconsistenties en onvolledigheid op ondergeschikte onderdelen.
Daarom heeft de rechtbank ook onderzocht of op de essentiële onderdelen bewijs uit andere bron voorhanden is.
Steunbewijs
De essentie van het strafbare feit dat verdachte en zijn medeverdachten wordt verweten is dat zij gedreigd hebben geweld tegen [slachtoffer] en zijn gezin te gebruiken als hij hen niet zou betalen. Dat bestanddeel wordt door verdachte betwist. Als steunbewijs heeft de officier van justitie een aantal bewijsmiddelen voldoende geacht. Er zijn schriftelijke stukken die bevestigen dat verdachte twee keer € 25.000 heeft opgenomen. De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zijn aangehouden terwijl zij in het bezit waren van vuurwapens op het moment dat zij dachten [slachtoffer] te ontmoeten om geld overhandigd te krijgen. Ook zijn er tapgesprekken van telefonisch contact tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] vlak voor de aanhoudingen. Hun aanhouding vond plaats nadat zij bij het kantoor van [slachtoffer] hadden aangebeld. In het geval van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werd op de plek van hun aanhouding een mobiele telefoon gevonden waarmee die telefoongesprekken met [slachtoffer] waren gevoerd.
De verdachten bij wie bewijsbaar vuurwapens zijn aangetroffen hebben daarover geen (aannemelijke) verklaring afgelegd. Ook over de achtergrond van de schuld van [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] heeft de laatste niet willen verklaren.
Dat steunbewijs laat echter de mogelijkheid open dat een eerdere geldtransactie had plaatsgevonden (tenlastegelegde onder 1) en/of dat er een geldtransactie zou gaan plaatsvinden (tenlastegelegde onder 2) zonder dat er tevoren of tijdens de afgifte geweld werd gebruikt of daarmee werd gedreigd.
5.1.3
De conclusie
De rechtbank heeft op basis van de niet voldoende betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer] en het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de geweldsaspecten niet de overtuiging dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft gepleegd en zal hem daarom moeten vrijspreken.
5.2
De beoordeling van het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde
5.2.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezenverklaard kan worden dat verdachte wapens voorhanden heeft gehad. Zij baseert de bewezenverklaring op de observatie dat hij een tas plaatste in de auto waarin hij later werd aangehouden en dat er na zijn aanhouding op de vluchtroute een tas met wapens is gevonden.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de tas met daarin de wapens van verdachte afkomstig is.
5.2.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 19 juli 2013 zien twee politieagenten in de Leliestraat in Oldenbroek een Ford Mondeo. Eén van de agenten, verbalisant [verbalisant 1], herkent het voertuig als het voertuig dat in gebruik is bij verdachte. Verbalisanten zien vanaf 22:17 uur een Ford Ka bij de Ford Mondeo stoppen. De bijrijder van de Ford Ka stapte uit en loopt enkele keren tussen de Ford Mondeo en de Ford Ka heen en weer en pakt een voorwerp uit de Ford Mondeo. Dit voorwerp, met de uiterlijke kenmerken van een sporttas, wordt in de Ford Ka gelegd. De Ford Ka met daarin verdachte en, naar later blijkt, [betrokkene 5], rijdt weg. Verbalisanten volgen de Ford Ka en geven een stopteken dat wordt genegeerd. Er volgt een achtervolging door diverse straten, waaronder de Bovenstraatweg, waarna uiteindelijk verdachte als bijrijder van de Ford Ka wordt aangehouden. Getuige [getuige 2] hoort van de achtervolging en vindt daarna in de berm van de Bovenstraatweg een zwarte tas met daarin de twee in de tenlastelegging genoemde wapens. Hij weet zeker dat die tas er nog niet lag toen hij eerder die avond, iets voor tienen, de hond uitliet, zoals hij verklaart op pagina 175. Hij zegt dat de tas er omstreeks 22:05 uur en 22:10 uur terechtgekomen moet zijn, maar die verklaring bevat een ongeoorloofde conclusie van de getuige die de rechtbank buiten beschouwing laat. De rechtbank leest ook in de verklaring van de getuige dat hij na het uitlaten van de hond de planten in de tuin heeft watergegeven, binnen in de stoel is gaan zitten en daar wat heeft zitten dommelen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat hij later dan 22:10 uur opgeschrikt is door de achtervolging, besloten heeft naar buiten te gaan en toen de tas heeft gevonden. Het kan niet anders dan dat die tas daar vanuit de vluchtende auto is beland. Verdachte was bijrijder van die auto. Hij heeft geen verklaring willen afleggen, dus ook niet over de wonderlijke omstandigheid dat op zijn vluchtroute een tas met wapens (verboden wapens zoals door de politie werd vastgesteld) is aangetroffen. Bovendien is niet gebleken dat het voorwerp, dat door de observerende verbalisanten is aangemerkt als een op een sporttas gelijkend voorwerp, na de aanhouding van [betrokkene 5] en Van [verdachte] nog in de Ford Ka is aangetroffen.
De rechtbank concludeert dat het niet anders kan dat verdachte (bijrijder) en niet [betrokkene 5] (bestuurder tijdens een achtervolging) die tas uit de auto heeft gegooid en dus in elk geval de wapens en munitie in die tas voorhanden heeft gehad en zal het onder 3 tenlastegelegde feit daarom bewezen verklaren.
5.2.3.
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juli 2013 in de gemeente Oldebroek, vuurwapens van categorie II en III, te weten:
- een (automatisch) vuurwapen, merk CZ, model VZ/62 Skorpion, kal. 7.65 mm
(cat. II onder 2), en
- een vuurwapen, merk Tokarev, model TT 30, kal. 7.62x25 mm (cat. III onder 1),
en munitie van categorie III, te weten
- 19 kogelpatronen, kal. 7.65 mm en
- 6 kogelpatronen, kal. 7.62x25 mm, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3
de misdrijven:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II (automatisch vuurwapen) en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, (een vuurwapen) en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie (patronen);

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft wapens en munitie voorhanden gehad. Dergelijke voorwerpen kunnen worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen daarmee een gevaar voor en bedreiging van een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen verboden wapenbezit.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten als uitgangspunt. Deze oriëntatiepunten geven voor het voorhanden hebben van de onder feit 3 genoemde wapens als uitgangspunt een gevangenisstraf van twaalf maanden, voor de munitie een geldboete van € 290,--.
Verdachte is, zoals blijkt uit het uittreksel uit het documentatieregister, niet eerder voor overtreding van de Wet wapen en munitie veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn bij het bepalen van de duur van de vrijheidsstraf geen feiten of omstandigheden bekend geworden die maken dat moet worden afgeweken van de oriëntatiepunten. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens en munitie gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat die goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot deze goederen het onder 3 tenlastegelegde feit is gepleegd en deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
In de tas waarin de wapens en munitie werd aangetroffen zat ook een geldbedrag van € 5.730. Een kennisgeving van inbeslagneming van genoemd geldbedrag ontbreekt. Een last tot teruggave eveneens. Op de beslaglijst is het evenmin vermeld. Toch zal de rechtbank ingevolge artikel 353 Sv een beslissing over dit geld moeten nemen. Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen. Welke relatie er bestaat tussen hem en dit geld is daarom onbekend gebleven. Nu ook overigens geen persoon als rechthebbende van dat geld kan worden aangemerkt zal de rechtbank de bewaring ervan gelasten ten behoeve van de rechthebbende.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 36b, 36c, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
(automatisch vuurwapen) en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
(vuurwapen) en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie
(patronen);
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

de inbeslaggenomen voorwerpen

- verklaart onttrokken aan het verkeer:
een zwart pistool;
een pistoolmitrailleur van het merk CZ;
25 patronen;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een geldbedrag van € 5.730,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.
Buiten staat
Mr. Taalman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Oost-Nederland, district Twente met nummer 2013057444. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 3:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2013, blz. 167 t/m 170, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 19 juli 2013, omstreeks 21,50 uur bevonden wij, verbalisanten, ons in de Leliestraat te Oldebroek, binnen de gemeente Oldebroek. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag daar een voertuig, een Ford Mondeo, met kenteken [kenteken], staan. Ik herkende het voertuig als het voertuig dat in gebruik is bij de mij bekende [verdachte]. Omstreeks 22.17 uur zagen wij een voertuig, Ford Ka, de Leliestraat inrijden. Wij zagen dat dit voertuig stopte bij genoemde de Ford Mondeo. Wij zagen dat de bijrijder van de Ford Ka uitstapte en enkele malen tussen de Ford Mondeo en de Ford Ka heen en weer liep, waarbij deze persoon het achterportier van de Ford Mondeo opende en een voorwerp uit de Ford Mondeo pakte en dit in de Ford Ka legde. Dit voorwerp had de uiterlijke kenmerken van een sporttas. Wij zagen dat vervolgens de bestuurder van de Ford Ka uitstapte en ook naar de Ford Mondeo toeliep, waarna wij zagen dat beiden personen weer plaatsnamen in de Ford Ka. Wij herkenden direct als bijrijder [verdachte]. Hierop hebben wij de Ford Ka gevolgd. Tijdens deze achtervolging zijn wij in ieder geval de Bovenstraatweg gepasseerd. Wij zagen dat de bestuurder het voertuig tot stilstand bracht. Ik, verbalisant [verbalisant 2], had zich op de bijrijderszijde van het voertuig. Ik zag dat verdachte [verdachte] dat portier opende en aanstalten maakte uit te stappen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de bestuurder uit het voertuig stapte. Ik trof tijdens de fouillering een rijbewijs van de verdachte. Dit bleek te zijn [betrokkene 5].
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] van 19 juli 2013, blz. 172, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 18 juli 2013 vertelde mijn vrouw mij dat zij een personenauto met zwaailichten achter een andere personenauto over de Bovenstraatweg in Oldebroek reed. Ik ben hierop in mijn auto gestapt en er achteraan gereden. Toen ik de dam van onze woning afreed zag ik in de berm van de Bovenstraatweg, tegenover onze woning, een zwarte tas liggen. De tas was open en ik kon zien dat er in ieder geval twee wapens in zaten.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] van 19 juli 2013, blz. 175, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Die bewuste avond heb ik omstreeks 21.20 de hond uitgelaten. Ik liep toen langs de plek waar ik later de tas vond. Die tas lag er toen zeker nog niet. Nadat ik terug was met de hond heb ik de planten nog water gegeven in de tuin. Daarna ben ik naar binnen gegaan en in mijn stoel gaan zitten dommelen.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2013, blz. 177 t/m 179, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 19 juli 2013 hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld naar een tas met daarin twee vuurwapens die gevonden waren door een burger. Wij, 1e en 2e verbalisanten, zagen dat er in de tas een pistoolmitrailleur en een pistool zaten. In het magazijn van zowel het pistoolmitrailleur als het pistool zaten patronen.
Het pistoolmitrailleur en het uitgenomen magazijn hebben wij in een zak gedaan en voorzien van een SIN-sticker met nummer AAGE9977NL.
Het pistool en het uitgenomen magazijn hebben wij in een zak gedaan en voorzien van het een SIN-sticker met nummer AAGE9976NL.
5.
Het proces-verbaal betreffende expertise automatisch vuurwapen met munitie van 1 augustus 2013 (blz. 181 en 182), zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisant:
Op 23 juli 2013 ontving ik een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorzien van een SIN-sticker AAGE9977NL, met een patroonmagazijn met daarin 19 op kogelpatronen gelijkende voorwerpen. Deze voorwerpen zijn in beslaggenomen onder [verdachte].
Nader onderzoek: Bedoeld voorwerp is een automatisch vuurwapen van het merk CZ, model VZ/62 Skorpion, kaliber 7,65 mm. Het behoort tot artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Bij vorenbedoeld wapen waren 19 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
6.
Het proces-verbaal betreffende expertise automatisch vuurwapen met munitie van 1 augustus 2013 (blz. 185 en 186), zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisant:
Op 23 juli 2013 ontving ik een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorzien van een SIN-sticker AAGE9976 NL met een patroonmagazijn met daarin zes op kogelpatronen gelijkende voorwerpen. Deze voorwerpen zijn inbeslaggenomen onder [verdachte].
Nader onderzoek: Bedoeld voorwerp is een vuurwapen van het merk Tokarev, model TT 30, kaliber 7,62 x 25 mm. Het vuurwapen behoort tot artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Bij vorenbedoeld wapen waren 6 kogelpatronen van het kaliber 7,62 x 25 mm. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.