ECLI:NL:RBOVE:2014:624

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
C/08/150262 / KG ZA 14-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeclaim in verband met boren in gasleiding en afwijzing van vorderingen tot betaling en verwijdering van persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een schadeclaim ingediend bij ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V. naar aanleiding van schade die zou zijn ontstaan door het boren in een gasleiding tijdens herstelwerkzaamheden aan zijn woning. Eiser had een inboedelverzekering afgesloten bij ABN AMRO, maar de verzekeraar heeft de schadeclaim afgewezen op de grond dat eiser opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. Eiser vorderde in kort geding een voorschot op de schadevergoeding en de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het incidentenregister van ABN AMRO.

De rechtbank Overijssel heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat ABN AMRO een bedrag van € 27.778,27 aan eiser verschuldigd was. De rechtbank wees erop dat er een reëel restitutierisico bestond, aangezien eiser aangaf dat hij arbeidsongeschikt was en geen spaargeld meer had. Bovendien was er onvoldoende duidelijkheid over de toedracht van de schade en de omvang daarvan, wat een bodemprocedure vereiste voor een definitieve uitspraak.

Wat betreft de vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens, oordeelde de rechtbank dat ABN AMRO voldoende had onderbouwd dat eiser zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke misleiding, wat de registratie in het incidentenregister rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser niet voor toewijzing in aanmerking kwamen en dat hij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/150262 / KG ZA 14-10
Vonnis in kort geding van 11 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.W. Kox te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H.M. van Haastert te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN AMRO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de brief van [eiser] van 24 januari 2014 met 10 producties;
  • de brief van [eiser] van 29 januari 2014 met productie 11 en 12;
  • de brief van ABN AMRO van 29 januari 2014 met 11 producties;
  • de mondelinge behandeling op 3 februari 2014;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van ABN AMRO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt een maisonnettewoning aan de [adres] te [woonplaats]. ABN AMRO is een verzekeraar die deel uitmaakt van de Delta Lloyd Groep.
2.2.
Ter verzekering tegen schade aan zaken in zijn woning heeft [eiser] een inboedelverzekering met een allrisk dekking bij ABN AMRO gesloten, ingaande 3 mei 2013. Op deze verzekering zijn de Gemeenschappelijke voorwaarden en Voorwaarden inboedelverzekering 2012 van ABN AMRO van toepassing.
2.3.
Met een beroep op de inboedelverzekering heeft [eiser] op 26 juni 2013 een schade bij ABN AMRO gemeld die zou zijn ontstaan als gevolg van het boren in het plafond van de hal van zijn woonverdieping in de avonduren van 25 juni 2013, waarbij een gasleiding is geraakt. Op 28 juni 2013 heeft [eiser] aan ABN AMRO gemeld dat als gevolg van herstelwerkzaamheden aan het plafond en de gasleiding schade aan de inboedel is ontstaan.
2.3.1.
ABN AMRO heeft expertisebureau CED BrandVaria BV te Capelle aan den IJssel ingeschakeld, van welk bureau [expert 1] als tele-expert is aangesteld om over de aard en omvang van de schade te rapporteren.
2.3.2.
Op 9 juli 2013 heeft [expert 1] de behandeling van de schadeclaim aan [expert 2], een fysiek expert, overgedragen. Op 17 juli 2013 heeft [expert 2] de schade in/aan de woning van [eiser] fysiek opgenomen waarna ABN AMRO op 19 juli 2013 aan [eiser] een voorschot van € 10.000,00 heeft betaald.
2.3.3.
Eind juli 2013 heeft [eiser] [contra-expert] van GarantExpertise als contra-expert alsmede [schadecoach] van CSC Europe als schadecoach ingeschakeld.
2.3.4.
Op 1 oktober 2013 heeft [contra-expert] een rapport van expertise opgesteld waarin hij de totale schade begroot op € 37.781,23.
2.3.5.
Op 3 oktober 2013 hebben [eiser] en [schadecoach] een gesprek gehad met [onderzoeker], tactisch onderzoeker bij de afdeling Integriteitszaken van Delta Lloyd NV.
2.4.
Bij brief van 4 november 2013 heeft ABN AMRO de schadeclaim afgewezen op de grond dat [eiser] opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel ABN AMRO heeft getracht te misleiden. Daarbij heeft ABN AMRO zich gebaseerd op een brief van 26 juni 2013 van ARAG, de rechtsbijstandsverlener van [eiser], in welke brief wordt gesteld dat [eiser] geen gat heeft geboord in de gasleiding en dat hij ook geen boor heeft. ABN AMRO heeft voorts het betaalde voorschot van [eiser] teruggevorderd alsmede alle verzekeringen van [eiser] bij ABN AMRO per direct beëindigd. Tot slot heeft ABN AMRO meegedeeld dat zij de persoonsgegevens van [eiser] heeft opgenomen in het eigen incidentenregister, waarvan het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte is gebracht, alsook in het zogenaamde Extern Verwijzingsregister (EVR).
2.5.
Bij brief van 14 november 2013 heeft [eiser] ABN AMRO primair gesommeerd om op haar standpunt terug te komen en subsidiair haar stellingen ter zake nader te onderbouwen.
2.6.
Bij brief van 28 november 2013 heeft ABN AMRO een “Rapport van onderzoeksresultaat” van [onderzoeker] van 25 november 2013 aan [eiser] toegezonden waarbij onder meer een expertiserapport van [expert 2] van 26 november 2013 en een verslag van het gesprek met [eiser] op 3 oktober 2013 als bijlagen zijn gevoegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( a) ABN AMRO zal veroordelen tot betaling, bij wijze van voorschot, van een bedrag van € 27.778,27 aan [eiser];
( b) ABN AMRO zal veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister van ABN AMRO en Delta Lloyd en het EVR, dan wel om die medewerking te verlenen die noodzakelijk is ter verwijdering van de bedoelde persoonsgegevens uit die registers, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat ABN AMRO daarmee in gebreke blijft;
( c) althans een zodanige beslissing zal nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
( d) ABN AMRO zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
ABN AMRO voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen is in voldoende mate gebleken.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van een geldsom
4.2.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
Aan zijn vordering legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat ABN AMRO jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van inboedelverzekering, althans onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zijn schadeclaim op onjuiste gronden af te wijzen. Daartoe voert [eiser] aan dat hij met [expert 1] afspraken heeft gemaakt over de afvoer van vervuild meubilair naar de vuilstort en de aanschaf van nieuw meubilair, het opnieuw schilderen van de woning, het gedeeltelijk vervangen van de laminaatvloeren en het laten schoonmaken van zijn computers, televisie- en geluidsapparatuur. Voorts stelt [eiser] dat het door ABN AMRO in gemelde brief van 4 november 2013 ingenomen standpunt op basis van het onderzoeksrapport van [onderzoeker] van 25 november 2013 niet langer kan worden gehandhaafd.
4.4.
ABN AMRO betwist dat [eiser] op haar een opeisbare vordering ter grootte van het door hem gevorderde bedrag heeft. ABN AMRO stelt zich, samengevat, op het standpunt dat zij terecht dekking van de door [eiser] gestelde schade heeft geweigerd.
4.5.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestaan van een vordering van [eiser] op ABN AMRO thans onvoldoende aannemelijk. Zo verschillen partijen van mening over de toedracht van de schade. Volgens [eiser] is de schade het (directe) gevolg van het boren in de gasleiding, terwijl ABN AMRO dit op basis van de eerdergenoemde brief van ARAG van 26 juni 2013 betwist. Voorts heeft ABN AMRO gemotiveerd betwist dat [expert 1] ter zake van de schade de hiervoor in rechtsoverweging 4.3 gestelde afspraken heeft gemaakt dan wel dat hij in dat verband aan [eiser] toezeggingen heeft gedaan of goedkeuring heeft verleend. Volgens ABN AMRO is [eiser] steeds verzocht om offertes over te leggen van nog te verrichten werkzaamheden in de woning en beschadigd meubilair veilig te stellen voor expertise. Aan de in dit kader opgestelde, gelijkluidende, schriftelijke verklaringen van [getuige 1] (ex-schoonmoeder), [getuige 2] (ex-schoonzus) en [getuige 3] (ex-partner) van 23 augustus 2013 en de aanvullende verklaring van [getuige 3] van 17 december 2013 kan naar voorshands oordeel niet de door [eiser] gewenste waarde worden toegekend, nu deze niet als voldoende objectief kunnen worden aangemerkt. [eiser] heeft zijn stellingen omtrent de vermeende toezeggingen van [expert 1] niet anderszins onderbouwd. Voor nadere bewijslevering is in deze kort geding-procedure geen plaats. In dit verband acht de voorzieningenrechter het voorts van belang dat ABN AMRO onweersproken heeft gesteld dat [expert 1] en/of [expert 2] slechts over de aard en omvang van de schade rapporteren, terwijl de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid ter zake bij ABN AMRO ligt.
4.6.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [eiser] schade heeft geleden die onder de dekking van de inboedelverzekering valt, dan verschillen partijen ook van mening over de omvang daarvan. Op basis van het expertiserapport van [contra-expert] van 1 oktober 2013 stelt [eiser] dat de schade circa € 38.000,00 bedraagt. Volgens ABN AMRO is dit bedrag echter op geen enkele wijze onderbouwd en dient de schade bovendien overeenkomstig artikel 3.D van de Gemeenschappelijke voorwaarden in samenhang gelezen met artikel 9 van de Voorwaarden Inboedelverzekering 2012 te worden vastgesteld. Eerstgenoemd artikel bepaalt het volgende:
3.D Schadevaststelling
voor het vaststellen van de waarde die de verzekerde zaak onmiddellijk voor de schade had, behalve voor zaken die getaxeerd zijn verzekerd, alsmede voor het vaststellen van het schadebedrag en de kosten wordt door de verzekeraar een deskundige benoemd. De kosten van deze deskundige komen voor rekening van de verzekeraar. De verzekeringnemer heeft eveneens het recht een deskundige te benoemen. De kosten van deze deskundige komen voor de rekening van de verzekeringnemer, tenzij anders in de speciale voorwaarden is overeengekomen. Als de verzekeringnemer besluit een deskundige te benoemen, dient hij dit onmiddellijk aan verzekeraar te melden. Voor het geval van verschil benoemen de twee deskundigen samen van tevoren een derde deskundige die binnen de grenzen van de door hen vastgestelde cijfers de bindende vaststelling zal verrichten. De kosten van de derde deskundige zullen door ieder der partijen voor de helft worden gedragen, tenzij anders in de speciale voorwaarden is overeengekomen.
Uit de e-mail van [schadecoach] van 15 oktober 2013, die als bijlage 4 bij het onderzoeksrapport van 25 november 2013 is gevoegd, blijkt dat [eiser] aan voormelde wijze van schadevaststelling geen medewerking wenste te verlenen. Weliswaar is [eiser] daarop later teruggekomen middels toezending van een ondertekende akte van benoeming bij brief van 21 oktober 2013 (productie 6 van ABN AMRO), maar vast staat dat tot op heden de schade niet overeenkomstig artikel 3.D van de Gemeenschappelijke voorwaarden is vastgesteld.
Als de schade het gevolg is van een gedekte oorzaak, dan is met betrekking tot de uiteindelijke hoogte van de schadevergoeding tussen partijen in het bijzonder ook in geschil of de door de verhuurder van [eiser] ingeschakelde (onder)aannemer voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen in het kader van de herstelwerkzaamheden aan de gasleiding. Volgens ABN AMRO zijn afdoende maatregelen getroffen ter voorkoming van schade aan de inboedel. Daarbij baseert ABN AMRO zich op de verklaringen van [getuige 4] (Meerbouw Rotterdam BV) en [getuige 5] (Instalado Installatietechniek BV) en de door laatstgenoemde gemaakte foto’s die zijn opgenomen in het onderzoeksrapport van [onderzoeker] van 25 november 2013. Daartegenover stelt [eiser] dat uit zijn verklaringen en die van zijn ex-partner en zwager ([getuige 6]) alsmede de door hem tijdens de mondelinge behandeling getoonde foto’s op zijn mobiele telefoon volgt dat als gevolg van gebrekkige voorzorgsmaatregelen wel degelijk sprake was van grote schade door stof en gruis.
4.7.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat – gelet op het voorgaande – het allerminst zeker is dat ABN AMRO een bedrag van € 27.778,27, of welk lager bedrag dan ook, aan [eiser] is verschuldigd, nog daargelaten dat [eiser] niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke gespecificeerde wijze dat bedrag tot stand is gekomen. Dit kort geding leent zich niet voor een beoordeling van alle hiervoor genoemde geschilpunten, daarvoor is een bodemprocedure vereist waarin zo nodig bewijs kan worden geleverd respectievelijk een deskundigenbericht kan worden gelast.
4.8.
ABN AMRO heeft daarnaast voldoende gesteld – en door [eiser] is niet betwist – dat sprake is van een reëel restitutierisico. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij als gevolg van een ongeval op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is aangewezen en daardoor niet (meer) over spaargeld beschikt.
4.9.
De conclusie is al met al – mede indachtig gemeld in de rechtspraak geformuleerde uitgangspunt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is – dat het gevorderde sub (a) niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Ten aanzien van de vordering tot verwijdering van de registraties
4.10.
[eiser] stelt dat hij door ABN AMRO niet in verband wordt gebracht met de in de annex bij het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol) genoemde incidenten. Volgens [eiser] noemt ABN AMRO geen concrete gedraging die als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd en ligt aan de registraties geen dossier ten grondslag. Verder stelt [eiser] dat hij nimmer door ABN AMRO is gehoord naar aanleiding van de verdenking van verzekeringsfraude en dat hij dus geen gelegenheid heeft gehad om die verdenking te weerleggen. Er is daarom sprake van een onzorgvuldig onderzoek, aldus [eiser].
4.11.
Anders dan [eiser] stelt, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat ABN AMRO voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan een incident – opzettelijke misleiding – als bedoeld in het Protocol, zodat zij terecht tot de gewraakte registraties is overgegaan. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] geen deugdelijke verklaring heeft kunnen geven over de namens hem opgestelde brief van ARAG van 26 juni 2013 die niet strookt met zijn latere verklaringen over de toedracht van de schade. Voorts heeft [eiser] de stelling van ABN AMRO niet weersproken dat uit onderzoek onder meer is gebleken dat Achmea reeds eerder een deel van de door [eiser] opgevoerde schade (televisie, glazen tafel en laminaat) heeft vergoed. Ook heeft [getuige 4], voornoemd, op 18 september 2013 verklaard dat aan de gasleiding is gerommeld doordat aangebracht tin om de aansluiting is verwijderd, overigens zonder dat [eiser] als dader wordt aangewezen. Deze verklaring strookt met de op 29 oktober 2013 afgelegde verklaring van [getuige 5], voornoemd, inhoudende dat het onwaarschijnlijk is dat de gasleiding, nadat deze was gerepareerd, spontaan is gaan lekken.
4.12.
Voor zover [eiser] betoogt dat ABN AMRO dient aan te tonen dat sprake is van een strafbaar feit alvorens zij tot registratie van zijn persoonsgegevens kan overgaan, mist dit betoog feitelijke grondslag. Uit de annex bij het Protocol volgt immers dat weliswaar als uitgangspunt geldt dat aangifte wordt gedaan of een klacht ingediend bij een opsporingsambtenaar indien de gedragingen van betrokkene kunnen worden aangemerkt als strafbaar feit, maar daaruit blijkt echter ook dat dit niet wegneemt dat zich in de praktijk situaties voordoen (vaak per branche verschillend) waarbij (nog) geen aangifte wordt gedaan maar waarbij opname in het EVR wel geboden is. Ook doen zich situaties voor waarbij opname in het EVR geboden is, maar pas later aangifte kan worden gedaan. Tenslotte, zo blijkt uit voormelde annex, zijn er situaties dat de financiële instelling zelf geen aangifte kan doen of een klacht kan indienen, maar waarbij opname in het EVR wel geboden is. Ten aanzien van de waarborgen voor de betrokkene is blijkens de annex bij het Protocol uitgangspunt dat in een gerechtelijke procedure moet kunnen worden aangetoond dat afdoende bewijs aanwezig is om de kwalificatie fraude of een andere onoorbare of strafbare gedraging te dragen ten opzichte van een aantoonbaar betrokken (rechts)persoon. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft ABN AMRO, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.11 is overwogen in samenhang bezien met de overige onderzoeksresultaten, dat bewijs voorshands in voldoende mate bijgebracht.
4.13.
Met ABN AMRO stelt de voorzieningenrechter vast dat het Protocol geen verplichting bevat dat de deelnemer (ABN AMRO) vooraf de betrokkene ([eiser]) hoort over het voornemen tot registratie van diens persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR als bedoeld in hoofdstuk 4 respectievelijk 5 van het Protocol. Ingevolge artikel 9.1.1 van het Protocol heeft de betrokkene wiens persoonsgegevens in het Incidentenregister respectievelijk het Extern Verwijzingsregister zijn opgenomen, het recht op mededeling van opname uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking. Nu [eiser] bij brief van 4 november 2013 door ABN AMRO in kennis is gesteld van de opname van zijn persoonsgegevens in voormelde registers, heeft ABN AMRO, zoals zij terecht stelt, [eiser] destijds onverplicht (in een vroegtijdig stadium) ter zake geïnformeerd.
4.14.
De conclusie is dat het gevorderde sub (b) evenmin voor toewijzing in aanmerking komt.
Proceskosten
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 1.892,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.796,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 2.796,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.