Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 maart 2014
- de brief met productie 4 tot en met 15 van de zijde van [eisers].
- het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2014
- het tussenvonnis van 9 juli 2014
- de akte uitlaten vonnis van de zijde van [eisers].
- de akte uitlating tevens houdende verzoek openstellen tussentijds hoger beroep van de zijde van ISE
- de antwoordakte van de zijde van [eisers].
- de akte uitlating vonnis van de zijde van ISE
- de akte uitlating productie van de zijde van [eisers].
2.De verdere beoordeling
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat terugbetaling van de kosten van onderwijs in de rede ligt, alsmede dat zij ten aanzien van de kosten van boarding termen aanwezig acht om de kosten van levensonderhoud, die [eisers]. had gehad als [eiser 3] gewoon thuis zou hebben gewoond, in mindering te brengen op het bedrag van € 31.540,00. Partijen hebben zich daarover bij akte uitgelaten.
ISE heeft bij akte uitlating van dezelfde datum verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen. Daarnaast heeft zij betoogd dat de door ISE geleverde prestatie, het onderwijs, niet ongedaan kan worden gemaakt en dat [eisers]. door de terugbetaling van de schoolkosten ongerechtvaardigd verrijkt wordt. Zij heeft aangevoerd dat de waarde van het onderwijs en boarding aan haar dienen te worden vergoed en heeft in dat kader aangeboden de omvang door haar gemaakte kosten van onderwijs en boarding te bewijzen.
ISE heeft bij antwoordakte van dezelfde datum betoogd dat [eisers]. niet een bedrag van € 31.530,00 maar € 25.988,00 ter zake van boarding heeft voldaan. Ter onderbouwing van die stelling heeft ISE twee facturen overgelegd. Met betrekking tot de berekening van de besparing heeft ISE voorts opgemerkt dat [eisers]. geen bewijs heeft geleverd van het besteedbaar inkomen, de berekening en de uitgangspunten. ISE heeft de berekening van [eisers]. betwist.
De stelling van ISE, inhoudende dat [eiser 3] ongerechtvaardigd wordt verrijkt door terugbetaling van de onderwijskosten, kan zonder nadere toelichting niet worden gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat [eisers]. door het onderwijs op ISE enig onredelijk voordeel heeft behaald. De omstandigheid dat [eiser 3] thans (noodgedwongen) de IB opleiding volgt, maakt dit niet anders. Door de aanmelding van [eiser 3] bij de HBO opleiding Windesheim en de omstandigheid dat hij daar ook daadwerkelijk is begonnen met de opleiding, is voldoende gebleken dat [eisers]. een HBO opleiding voor ogen stond. Overigens kan uit de brochure van ISE worden afgeleid dat een succesvol afgerond vierde jaar op het VWO ook toegang biedt tot de IB opleiding. Aangezien [eiser 3], in het geval dat geen sprake was geweest van een wilsgebrek, waarschijnlijk zijn VWO opleiding had vervolgd, kan derhalve ook uit het volgen van de IB opleiding niet worden geconcludeerd dat [eisers]. is verrijkt door het IGCSE onderwijs en diploma.
Anders dan ISE meent bestaat geen aanleiding de kosten die ISE heeft gemaakt voor de boarding van [eiser 3] te waarderen en te vergoeden aan ISE. Na de besparing in mindering te hebben gebracht is er immers geen sprake van een verrijking door de omstandigheid dat [eiser 3] gedurende anderhalf jaar op het ISE heeft verbleven. Daarbij komt dat dit verblijf een gevolg is van de keuze die [eisers]. op grond van onjuiste mededelingen van ISE en onder invloed van dwaling heeft gemaakt. In dit kader zou niet redelijk zijn om [eisers]. te verplichten de kosten die ISE heeft gemaakt te laten vergoeden. Deze kosten zou hij bij een juiste voorstelling van zaken immers ook niet hebben gehad.
. gaat uit van een percentage van 33% en een besteedbaar inkomen van € 4.000,00 per maand gedeeld door drie. Dit resulteert in maandelijkse kosten van € 440,00 per kind. Bij de berekening van de duur van het verblijf heeft [eisers]. in aanmerking genomen dat [eiser 3] anderhalf jaar minus de schoolvakanties op ISE heeft verbleven. Verder ging hij om de week een weekend naar huis, zodat [eisers]., gelet op 26 weken van 7 dagen en 25 weken van 5 dagen, in totaal op 307 dagen uitkomt. Dit levert een totale besparing van € 4.501,20 op, aldus [eisers]. Op dit bedrag heeft [eisers]. vervolgens reiskosten in mindering gebracht.
Zij heeft voorts betoogd dat [eiser 3] 16 maanden op ISE heeft gezeten. Uitgaande van 40 lesweken in een schooljaar komt ISE op 64 lesweken, die zij heeft vermenigvuldigd met 7 dagen per week, omdat ISE betwist dat [eiser 3] om de week naar huis ging. Dit resulteert in 448 dagen. De berekening van ISE sluit op een bedrag van € 20.073,60 aan besparingen. ISE heeft betwist dat de reiskosten in mindering dienen te worden gebracht.
Geoordeeld wordt dat [eisers]. ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling draagt. Gelet op de betwisting van ISE zal de rechtbank [eisers]. schriftelijk bewijs laten leveren van zijn stelling, inhoudende dat in zijn gezinssituatie sprake is van drie inwonende kinderen. [eisers]. kan bewijsstukken bij akte in het geding brengen, waarop ISE zal mogen reageren.
Nu ISE het besteedbaar inkomen heeft betwist en de bewijslast in deze op [eisers]. rust, zal de rechtbank [eisers]. in de gelegenheid stellen zijn stelling schriftelijk te bewijzen. Hij zal daartoe gemotiveerd opgave dienen te doen van zijn besteedbaar inkomen en deze opgave deugdelijk moeten onderbouwen met verifieerbare bewijsstukken waaruit het besteedbaar inkomen in de periode van 1 januari 2011 tot 1 juli 2012 blijkt.
3.De beslissing
woensdag 17 december 2014voor akte aan de zijde van [eisers]. zoals is bepaald in rechtsoverweging 2.10 en 2.11;
woensdag 7 januari 2014voor antwoordakte aan de zijde van ISE.