ECLI:NL:RBOVE:2014:6683
Rechtbank Overijssel
- Voorlopige voorziening
- W.F. Bijloo
- Rechtspraak.nl
Handhaving van illegale bijgebouwen en afwijzing verzoek voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een perceel in Dedemsvaart, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, waarin hem werd gelast om bijgebouwen zonder omgevingsvergunning af te breken en het gebruik ervan voor huisvesting van personen te staken. Het primaire besluit was genomen op 8 april 2014, waarbij een dwangsom was opgelegd. Verzoeker had tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 11 november 2014. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de last onrechtmatig was en dat hij niet in staat was om aan de lasten te voldoen binnen de gestelde termijn.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en dat de rechtbank in een eventueel bodemgeding opnieuw zal beoordelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) had gehandeld door zonder vergunning bijgebouwen te bouwen en deze te gebruiken voor bewoning. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen zicht was op legalisatie van de illegale situatie. De belangen van verzoeker werden afgewogen tegen de belangen van de gemeente, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat de handhaving in het algemeen belang was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoeker werd opgedragen om de illegale bijgebouwen te verwijderen en het gebruik ervan te staken. De voorzieningenrechter wees erop dat de bewoners van de bijgebouwen voldoende tijd hadden gehad om andere woonruimte te vinden, en dat verzoeker zelf risico had genomen door de bijgebouwen te verhuren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het bestreden besluit in de hoofdzaak waarschijnlijk stand zou houden.