In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 16 december 2014, is het beroep van eiseres, gevestigd te Nieuwleusen, gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Dalfsen was vastgesteld op € 1.533.000,-- per waardepeildatum 1 januari 2013. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 december 2014 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, A. Oosters, en mr. S. Kuypers, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door G. Knol.
Het geschil draaide om de vraag of de hoorplicht was geschonden. Eiseres stelde dat zij in haar bezwaarschrift had aangegeven gehoord te willen worden, maar dat dit niet was gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in strijd had gehandeld met de hoorplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De rechtbank benadrukte dat het uitblijven van een reactie op een verzoek om gehoord te worden niet mocht worden opgevat als afstand van dat recht.
De rechtbank concludeerde dat de schending van de hoorplicht niet kon worden genegeerd op basis van artikel 6:22 van de Awb, omdat er een wezenlijk verschil van mening bestond tussen eiseres en verweerder over de waardering van de feiten. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg verweerder op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift, nadat eiseres in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 487,--, en diende het betaalde griffierecht van € 328,-- aan eiseres te worden vergoed.