1.5Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het beroep te laat is ingediend. Daarom is eiser niet ontvankelijk in het beroep.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Eiser stelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 17 januari 2014 is verzonden. Eiser stelt dat hij tijdig in beroep is gegaan.
4. Vast staat dat de uitspraak op bezwaar van 20 januari 2014 niet aangetekend is verzonden. Ter zitting heeft verweerder dit bevestigd. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, en deze stelling niet ongeloofwaardig wordt geacht, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
Het bestreden besluit is voorzien van de juiste adressering. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder door middel van het in beroep overleggen van de schermprint van een intern computersysteem genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op 20 januari 2014 is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee ontoereikend bewijs geleverd voor de daadwerkelijke verzending van de uitspraak op bezwaar op 20 januari 2014. Op de uitdraai is weliswaar onder het kopje ‘Gereed’ de datum 17-01-2014 vermeld, echter uit dit overzicht valt niet de daadwerkelijke verzending van de uitspraak op bezwaar af te leiden. De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers ontkenning als ongeloofwaardig te bestempelen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verzending van de uitspraak op bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt.
Daarmee is de beroepstermijn aangevangen nadat eiser deze op 6 maart 2014 in duplicaat heeft ontvangen. Nu het beroepschrift 14 maart 2014 is ingediend, is het tijdig.
Het beroep van eiser is dan ook ontvankelijk.
5. In geschil is slechts de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding.
Niet wordt betwist dat op 8 januari 2014 een hoorzitting voor meerdere objecten van eisers gemachtigde heeft plaatsgevonden. Eisers gemachtigde heeft deze hoorzitting bijgewoond. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eisers gemachtigde tijdens deze hoorzitting de gelegenheid heeft gehad om (ook) de onroerende zaak van eiser toe te lichten en dat van de zijde van verweerder één nieuwe referentiewoning is aangedragen. In de uitspraak op bezwaar is de WOZ-waarde van de onroerende zaak vervolgens verlaagd. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op
8 januari 2014 ten aanzien van de onroerende zaak van eiser een hoorzitting heeft plaatsgevonden, nu kennelijk met instemming van partijen de onroerende zaak van eiser is besproken. Dat aan eiser geen formele uitnodiging is verzonden doet hier, gelet op de omstandigheden niet aan af. Evenmin is van belang dat verweerder geen concept beslissing op bezwaar heeft genomen, nu deze eis niet volgt uit de wet. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend voor de hoorzitting.
6. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betreft de proceskostenveroordeling. De rechtbank zal zelf de kostenvergoeding voor bezwaar opnieuw vaststellen.
7. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 1.101,15 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 243,-- en € 6.40 voor de kadastrale uittreksels, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor de nadere reactie van 15 september 2014, waarde per punt € 487,-- wegingsfactor 0.5). Omdat in beroep uitsluitend de proceskosten in geschil zijn, houdt de rechtbank als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 aan.
Verweerder kan op het totaalbedrag van € 1.101,15 het reeds betaalde bedrag van € 249,40 voor de bezwaarfase
in minderingbrengen.