ECLI:NL:RBOVE:2014:6972

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
C/08/164860 / KG ZA 14-406
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende spoedeisend belang bij ontruiming van een pand in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, eigenaar van een pand in Almelo, vorderde ontruiming van het pand dat gedaagde in gebruik had. Eiser stelde dat hij het pand had gekocht met de intentie het te verhuren, en dat hij spoedeisend belang had bij de ontruiming om op korte termijn inkomsten te genereren. Gedaagde daarentegen voerde verweer en stelde dat hij recht had op het gebruik van het pand.

De voorzieningenrechter beoordeelde of er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van eiser. Hij oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij afhankelijk was van de inkomsten uit het pand voor zijn pensioenvoorziening. Bovendien had eiser niet aangetoond dat hij het pand op korte termijn aan derden kon verhuren, aangezien het pand geen eigen ingang of nutsvoorzieningen had en onderdeel uitmaakte van een groter geheel. De voorzieningenrechter concludeerde dat het afwachten van een bodemprocedure niet onredelijk was en dat eiser zijn vordering onvoldoende had onderbouwd.

Daarom wees de voorzieningenrechter de vordering tot ontruiming af en veroordeelde eiser in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van spoedeisend belang in kort geding procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op huur en ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats 3]
zaaknummer: C/08/164860 / KG ZA 14-406
datum vonnis: 22 december 2014 (sr)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. W.H. Kesler te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. D.F. Briedé te [woonplaats 3].

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de mondelinge behandeling op 18 december 2014;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
[eiser] is eigenaar van de panden gelegen aan de [adressen] te [woonplaats 3].
2.2
In 2005 heeft [eiser] het pand gelegen aan de [adres] te [woonplaats 3] verkocht aan Innové Vastgoed B.V. (verder te noemen Innové). Innové was voornemens de panden gelegen aan de [adressen] te herontwikkelen. Innové heeft het pand aan de [adres] in gebruik gegeven aan [eiser].
2.3
Op 18 april 2011 is de naam van Innové gewijzigd in Euro Projects Ontwikkeling B.V..
2.4
Vanaf 1 mei 2011 verhuurt [eiser] aan [gedaagde] het pand gelegen aan de [adressen] (winkelruimte met bovenwoning) te [woonplaats 3]. Tevens heeft [eiser] vanaf die datum het pand aan de [adres] te [woonplaats 3] aan [gedaagde] in gebruik gegeven.
2.5
Het pand aan de [adres] vormt één geheel met het pand aan de [adressen]. Het pand aan de [adres] heeft geen eigen ingang en heeft geen eigen nutsvoorzieningen. De panden zijn ook als één geheel door [gedaagde] in gebruik genomen.
2.6
Op 20 december 2011 is Euro Projects Ontwikkeling B.V. failliet verklaard.
2.7
Op 5 augustus 2014 heeft [eiser] het pand aan de [adres] te [woonplaats 3] (terug)gekocht.
2.8
Bij brief van 3 oktober 2014 heeft [eiser] aan [gedaagde] -voor zover van belang- het volgende bericht:
“ Op 16 september j.l. hebben wij elkaar gesproken, in het bijzijn van de heer [J.] over de situatie die is ontstaan nu ook het pand [adres] mijn eigendom is.
Wij hebben je te kennen gegeven de huurprijs aan te passen naar een “marktconforme” huurprijs, nu ook het pand [0] door jou gehuurd kan worden.
Ons voorstel is de huur per 1 November 2014 vast te stellen op 3000,00 euro per maand, ofwel 36.000 euro per jaar.
Indien je hiermee niet akkoord gaat verzoeken wij jou het pand [adres], per 1 november 2014 aan ons geheel ontruimd op te leveren.
(…)”
2.9
Bij brief van 27 oktober 2014 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten niet akkoord te gaan met dit voorstel en het pand aan de [adres] te [woonplaats 3] niet te ontruimen.
2.1
[gedaagde] heeft in 2011 € 1.500,00 per maand huur aan [eiser] betaald en betaalt vanaf 1 januari 2012 € 1.750,00 per maand huur aan [eiser].

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert -kort gezegd- om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] te ontruimen en te verlaten. Tevens vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
[eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] het pand aan de [adres] zonder recht of titel in gebruik heeft. Ten aanzien van dit pand is niet voldaan aan de in artikel 7:201 BW opgenomen vereisten voor een huurovereenkomst. Er is sprake van een persoonlijk recht jegens Innové van gebruik om niet. Aan dit persoonlijk recht is door verkoop een einde gekomen.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Op dit verweer wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De vordering strekt tot ontruiming van het pand aan de [adres]. Een ontruimingsvordering is in kort geding toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat deze in een bodemprocedure zal worden toegewezen en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2
[eiser] heeft als spoedeisend belang bij de door hem gevorderde ontruiming gesteld dat hij het pand aan de [adres] te [woonplaats 3] heeft gekocht teneinde het pand te verhuren. Het betreft een belegging in het kader van zijn pensioen. Voor [eiser] is het noodzakelijk om op korte termijn inkomsten uit het betrokken pand te verkrijgen. Daartoe bestaan op korte termijn mogelijkheden door het pand aan derden te verhuren.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat het voor hem noodzakelijk is om op korte termijn inkomsten uit het pand aan de [adres] te betrekken onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. [eiser] heeft bijvoorbeeld geen stukken overgelegd of inlichtingen verstrekt waaruit blijkt dat hij voor zijn pensioenvoorziening van deze inkomsten afhankelijk is. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat [gedaagde] vanaf 1 januari 2012 zijn maandelijkse huur van € 1.750,00 aan [eiser] betaalt. [eiser] stelt weliswaar dat partijen zijn overeengekomen dat de huurprijs vanaf 1 oktober 2013 € 2.250,00 per maand bedraagt, maar gesteld noch gebleken is dat [eiser] aanspraak heeft gemaakt op het meerdere, noch op 1 oktober 2013, noch op het moment dat [eiser] het pand aan de [adres] weer in eigendom kreeg. Daarnaast neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het pand aan de [adres] op korte termijn aan derden kan verhuren. Dit klemt temeer nu zelfstandige verhuur van dit pand thans nog niet mogelijk is, nu het pand onderdeel is van het pand aan de [adressen], het pand niet over een eigen ingang beschikt en geen eigen nutsvoorzieningen heeft.
4.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan onder die omstandigheden niet worden gesteld dat het afwachten van een bodemprocedure niet van [eiser] kan worden gevergd. [eiser] heeft derhalve zijn spoedeisend belang bij de door hem gevorderde veroordeling tot ontruiming bij wege van voorlopige voorziening onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.5
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat indien [eiser] meent dat de tussen partijen geldende huurprijs niet marktconform is, de bodemprocedure daarvoor de geëigende weg is en niet het onderhavige kort geding.
4.6
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Wijst het gevorderde af;
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 282,00 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart onderdeel II. van het dictum uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te [woonplaats 3] door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.