In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 3], een vennootschap onder firma die zich bezighoudt met de verkoop en montage van kunststof elementen, en Flintermann GmbH & Co. KG, een Duitse onderneming die glas produceert en verkoopt. Flintermann had conservatoir beslag gelegd op de activa van [eiser 3] en de vennoten [eiser 1] en [eiser 2] op basis van een door haar gepretendeerde vordering. [eiser 3] vorderde in kort geding de opheffing van deze beslagen, stellende dat Flintermann niet had voldaan aan haar informatieverplichting bij het aanvragen van het beslag.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Flintermann in haar verzoek tot beslaglegging niet alle relevante feiten en omstandigheden had vermeld, waaronder een betalingsregeling die was overeengekomen met [eiser 3]. Dit had geleid tot een onterecht verleend beslagverlof, aangezien de vordering van Flintermann niet voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter benadrukte dat het leggen van conservatoir beslag een ingrijpende maatregel is die aanzienlijke hinder kan toebrengen aan de wederpartij, en dat hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van de verzoeker.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beslag opgeheven en Flintermann veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledigheid in het proces van beslaglegging, en de gevolgen van het niet naleven van de informatieverplichtingen door de verzoeker.