In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een familieruzie, hebben de ouders van de gedaagde een kort geding aangespannen tegen hun zoon. De ouders vorderen een straatverbod voor hun zoon, die hen al geruime tijd in zijn nabijheid als onveilig ervaart. De procedure is gestart na een escalatie van de situatie, waarbij de zoon zonder overleg met zijn ouders weer in de woning is getrokken en een hek heeft geplaatst om de toegang tot het perceel te blokkeren. De ouders stellen dat de zoon zonder recht of titel in de woning verblijft en dat zijn aanwezigheid hen in hun eigendomsrechten belemmert.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de onderlinge verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord en dat er een spoedeisend belang is bij het gevorderde straatverbod. De rechter heeft geoordeeld dat de zoon geen rechten kan ontlenen aan de maatschap die hij met zijn ouders is aangegaan, omdat deze is geëindigd door zijn faillissement. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de zoon huurbescherming geniet, aangezien hij niet kan aantonen dat hij rechtmatig in de woning verblijft.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de ouders grotendeels toegewezen. De zoon is verboden om de woning en de percelen rondom de woning te betreden voor de duur van één jaar, met een dwangsom als sanctie bij overtreding. Tevens zijn de ouders gemachtigd om de hulp van politie en justitie in te roepen voor de uitvoering van het vonnis. De zoon is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.193,77. Dit vonnis is uitgesproken op 19 december 2014.