In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van twee verzoekers, die de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling vroegen. De verzoekers, gehuwd in gemeenschap van goederen en ouders van een inwonend kind, hadden een aanzienlijke schuldenlast van € 43.454,30. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juli 2014, waarbij beide verzoekers aanwezig waren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoekers hun financiën niet goed beheerden, wat leidde tot een oplopende schuldenlast. De verzoeker had zijn administratie aan de verzoekster overgelaten, die na het overlijden van haar moeder in een depressie was geraakt en daardoor niet in staat was om de financiën adequaat te beheren. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden, omdat zij gedurende een lange periode hun post niet hadden geopend en geen actie hadden ondernomen om hun financiële situatie te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster zich niet voldoende had ingespannen om een fulltime baan te vinden, wat haar financiële problemen verergerde. De rechtbank wees het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet, en zag geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de schulden niet het gevolg waren van psychosociale problemen of verslavingsproblematiek. De rechtbank benadrukte dat de verzoekers verantwoordelijk waren voor hun financiële situatie en dat de schulden waren ontstaan door verkeerd financieel beheer.