ECLI:NL:RBOVE:2014:7189

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
157159 / FT-RK 779/14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn ten aanzien van schulden aan UWV en Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan op het verzoek van een alleenstaande man, hierna te noemen verzoeker, om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker heeft een schuldenlast van in totaal € 147.438,61, waaronder aanzienlijke schulden aan het UWV en de Belastingdienst. Tijdens de zitting op 5 augustus 2014 heeft verzoeker verklaard dat zijn schulden zijn ontstaan door een combinatie van onjuiste informatie en het niet naleven van zijn mededelingsplicht aan het UWV. Het UWV heeft een terugvordering van € 4.410,30 ingesteld wegens onterecht ontvangen ZW-uitkering, terwijl de Belastingdienst een bedrag van € 25.278,00 heeft teruggevorderd in verband met kinderopvangtoeslag.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank heeft met name gewezen op de schulden aan het CJIB, het UWV en de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat de schulden aan het CJIB, die voortkomen uit openstaande geldboetes, niet te goeder trouw zijn ontstaan. Evenzo is de terugvordering door het UWV het gevolg van het niet doorgeven van zijn werkstatus, wat ook als niet te goeder trouw wordt aangemerkt.

De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Verzoeker heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof te Arnhem, maar dit kan alleen via een door een advocaat ondertekend verzoekschrift.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 157159 / FT-RK 779/14
uitspraakdatum: 12 augustus 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 5 augustus 2014. Ter zitting is [verzoeker] verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] is een alleenstaande man van […] jaar. Hij werkt in een restaurant en verdient ongeveer € 1.035,00 per maand.
Vanaf [datum 1] tot [datum 2] heeft [verzoeker] een eenmanszaak gedreven onder de naam ‘ [S] ’.
De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal € 147.438,61, waaronder de volgende schulden:
  • UWV, € 4.410,30, ontstaan in mei 2012,
  • Belastingdienst, € 20.669,00, ontstaan in 2010 en 2014.
Daarnaast blijkt uit het verzoekschrift dat sprake is van schulden aan het CJIB ter hoogte van
€ 1.516,74. Uit het overzicht van het CJIB van 14 juli 2014 blijkt dat er sprake is van 8 openstaande geldboetes met een totaalbedrag van € 3.721,00.
De toelichting van [verzoeker]
Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat het UWV zijn ZW-uitkering heeft teruggevorderd, omdat hij gedurende een paar maanden salaris naast zijn uitkering heeft ontvangen. [verzoeker] heeft verklaard dat hij de ZW-uitkering heeft uitgegeven en de uitkering daardoor niet in één keer kon terugbetalen. De schuld aan de Belastingdienst is volgens [verzoeker] ontstaan, omdat iemand tegen hem heeft gezegd dat hij geld van de Belastingdienst kon lenen via kinderopvangtoeslag. Desgevraagd heeft [verzoeker] verklaard dat hij nog nooit heeft gehoord dat mensen geld lenen van de Belastingdienst.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank doelt daarbij met name op de schulden aan het CJIB, het UWV en de Belastingdienst. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Gebleken is dat sprake is van schulden aan het CJIB voor een totaalbedrag van € 3.721,00, betreffende acht opgelegde geldboetes. Deze schulden dienen naar hun aard te worden aangemerkt als niet te goeder trouw ontstaan. Reeds hierom komt het verzoek van [verzoeker] niet voor toewijzing in aanmerking.
[verzoeker] heeft een schuld van € 4.410,30 aan het UWV betreffende een terugvordering van de ZW-uitkering in 2012. [verzoeker] heeft niet aan het UWV doorgegeven dat hij aan het werk is gegaan en heeft naast zijn ZW-uitkering ook loon ontvangen. Als gevolg hiervan heeft [verzoeker] gedurende enige tijd ten onrechte een ZW-uitkering ontvangen. Het UWV heeft de ten onrechte verstrekte uitkeringsgelden teruggevorderd. Van bezwaar of beroep tegen de beslissing van het UWV is niet gebleken. Nu de terugvordering het gevolg is van schending van de mededelingsplicht, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van de schuld aan het UWV.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van de schuld aan de Belastingdienst betreffende teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat de Belastingdienst kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 25.278,00 over het jaar 2010 heeft teruggevorderd. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat iemand tegen hem had gezegd dat hij geld van de Belastingdienst kon lenen via kinderopvangtoeslag. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het heeft er naar het oordeel van de rechtbank alle schijn van dat [verzoeker] , eventueel met behulp van een derde, kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en deze toeslag heeft gebruikt voor andere doeleinden dan het bekostigen van kinderopvang. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van de schuld aan deze Belastingdienst te goeder trouw is geweest.
De overige schuldenlast behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw).
Omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. zijn evenmin aannemelijk geworden, zodat het verzoek ook op deze grond niet kan worden toegewezen.

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van de genoemde kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 12 augustus 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurendeacht dagen na de dag van deze uitspraakhet recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem.