ECLI:NL:RBOVE:2014:830

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
C-08-151936 - KG ZA 14-48
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot opschorting van de executie van een ontruimingsvonnis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting Woningstichting Rentree. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.L. Thiescheffer, vorderde dat de voorzieningenrechter Rentree zou gebieden om de executie van een ontruimingsvonnis op te schorten. Dit vonnis was eerder uitgesproken door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Nederland op 13 december 2012, waarbij de huurovereenkomst tussen partijen was ontbonden en de eiser was veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen zes weken na betekening van het vonnis.

De eiser heeft aangevoerd dat er na het vonnis van 13 december 2012 omstandigheden zijn voorgevallen die een noodtoestand aan zijn zijde zouden veroorzaken, waardoor de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard. Hij heeft zich opnieuw aangemeld bij het Budget Adviesbureau Deventer voor budgetbeheer en heeft een verzoek tot plaatsing onder beschermingsbewind ingediend. Rentree heeft echter betwist dat er sprake is van een noodtoestand en heeft aangevoerd dat de eiser zich niet aan gemaakte afspraken houdt.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Rentree, mede gelet op de belangen van de eiser, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 december 2012. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser na het vonnis van 13 december 2012, ondanks problemen met het budgetbeheer, niet in gebreke is gebleven met de huurbetalingen. De vrees van Rentree voor toekomstige problemen met de huurbetalingen is onvoldoende onderbouwd. Daarom heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de eiser toegewezen en Rentree veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/151936 / KG ZA 14-48
Vonnis in kort geding van 19 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING RENTREE,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. J. Faber te Assen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rentree genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 3 producties;
  • het faxbericht van Rentree van 12 februari 2014 met 5 producties;
  • de mondelinge behandeling op 12 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds juli 2001 verhuurt Rentree aan [eiser] de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats].
2.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Nederland van 13 december 2012 is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [eiser] veroordeeld om binnen 6 weken na betekening van voornoemd vonnis de door hem gehuurde woning aan de [adres] te [plaats] met al de zijnen en het zijne te ontruimen (hierna: het vonnis van 13 december 2012).
2.3.
Begin februari 2013 is [eiser] uit hoofde van het vonnis van 13 december 2012 de ontruiming van zijn woning aangezegd. Nadat [eiser] heeft voldaan aan de door Rentree gestelde voorwaarde dat hij zich ten behoeve van een schuldenregeling en een lopende huurbetaling aanmeldt bij het Budget Adviesbureau Deventer (BAD), heeft Rentree deze aangezegde ontruiming niet laten uitvoeren.
2.4.
Bij deurwaardersexploot van 28 januari 2014 is [eiser] opnieuw de ontruiming van zijn woning aangezegd tegen donderdag 13 februari 2014.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Rentree zal gebieden om de executie van het vonnis van 13 december 2012 op te schorten alsmede Rentree zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Rentree voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering is in voldoende mate gebleken.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
Aan zijn vorderingen legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat er in dit executiegeschil omstandigheden aanwezig zijn die na het vonnis van 13 december 2012 zijn voorgevallen die maken dat de verdere tenuitvoerlegging van voormeld vonnis tot een noodtoestand aan zijn zijde zouden leiden. Daartoe voert [eiser] aan dat hij zich inmiddels weer heeft aangemeld bij het BAD voor budgetbeheer en voorts dat hij inmiddels een verzoek tot plaatsing onder beschermingsbewind heeft ingediend. Volgens [eiser] maakt Rentree zich schuldig aan misbruik van executierecht door desondanks de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 december 2012 voort te zetten.
4.4.
Rentree betwist dat sprake is van een noodtoestand. Volgens Rentree heeft [eiser] deze stelling ook niet onderbouwd. Voorts stelt Rentree dat [eiser] zich niet aan gemaakte afspraken houdt, op grond waarvan zij een redelijk belang bij voortzetting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 december 2012 heeft.
4.5.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft Rentree als executant mede gelet op de belangen aan de zijde van [eiser] als geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 december 2012 over te gaan. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat tijdens de mondelinge behandeling met partijen is vastgesteld dat [eiser] na het vonnis van 13 december 2012, althans nadat [eiser] aan de door Rentree gestelde voorwaarde van aanmelding bij het BAD heeft voldaan, met de betaling van de huur niet in gebreke is geweest, ondanks dat het BAD vanwege problemen met een nog steeds op naam van [eiser] gesteld kenteken van een scooter het budgetbeheer heeft beëindigd, zodat niet valt in te zien op welke grond Rentree alsnog tot de gewraakte ontruiming wil overgaan. De vrees voor toekomstige problemen met de betaling van de huur door [eiser] is daartoe in ieder geval onvoldoende, nu die vrees onvoldoende met feiten wordt onderbouwd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt – en door Rentree onvoldoende gemotiveerd is betwist – dat hij op korte termijn weer door het BAD tot budgetbeheer wordt toegelaten en/of onder bewindvoering wordt geplaatst.
4.6.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komen.
4.7.
Rentree zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- in debet gestelde exploitkosten € 70,35
(gerechtsdeurwaarder Pranger Agin te Assen)
  • betaalde explootkosten € 23,45
  • griffierecht € 77,00
  • salaris advocaat
Totaal € 622,80
4.8.
Aangezien er vooralsnog vanuit gegaan dient te worden dat de aangevraagde toevoeging aan [eiser] wordt verleend, dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft van [eiser] nog niet het besluit tot toevoeging ontvangen. Bij gebreke van ontvangst daarvan binnen de in artikel 8.4 van het Procesreglement kort geding bepaalde termijn, zal de griffier tot verhoging van het griffierecht overgaan ingevolge artikel 16 lid 3 Wet griffierechten in burgerlijke zaken. Voor dat geval zal de voorzieningenrechter een voorwaardelijke veroordeling in het dictum opnemen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt Rentree om de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Nederland van 13 december 2012 op te schorten;
5.2.
veroordeelt Rentree in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 622,80, te vermeerderen (indien de griffier niet binnen vier weken na dit vonnis of het verstrijken van een door de griffier verleende nadere termijn het besluit tot toevoeging van [eiser] heeft ontvangen) met een bedrag van € 205,00;
5.3.
bepaalt dat Rentree van het hiervoor genoemde bedrag aan totale proceskosten een bedrag van € 70,35 dient te voldoen aan de griffier nadat Rentree een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) daarvoor heeft gekregen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.