ECLI:NL:RBOVE:2014:873

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
13/2679
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een melkveestal in Sint Jansklooster

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een melkveestal in Sint Jansklooster. De belanghebbende had op 24 mei 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland op 15 oktober 2013 werd verleend. Eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, stelden dat het perceel van de belanghebbende niet binnen de bebouwde kom ligt, en dat de vergunning ten onrechte was verleend op basis van de relevante wetgeving.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers en verweerder zorgvuldig afgewogen. Eisers betoogden dat er te veel open ruimtes en doorzichten zijn tussen de bebouwing, waardoor het gebied niet als bebouwde kom kan worden aangemerkt. Verweerder daarentegen stelde dat het perceel deel uitmaakt van een aaneengeschakelde bebouwing met een woon- en verblijfsfunctie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bebouwing in de omgeving van het perceel op korte afstand van elkaar is gelegen en dat er voldoende woningen en bedrijven zijn om het gebied als bebouwde kom te kwalificeren.

De rechtbank concludeerde dat de verlening van de omgevingsvergunning op juiste gronden was gebaseerd en dat het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1],

wonende te Sint Jansklooster, eisers,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder,
en

[naam 2],

wonende te Sint Jansklooster, belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een melkveestal op het perceel [adres] in Sint Jansklooster.
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft verweerder het daartegen door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting van 3 februari 2014 behandeld. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Holtjer en G. Klaren. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam 3].

Overwegingen

1.
Belanghebbende drijft een melkveehouderij op het perceel aan de [adres] in Sint Jansklooster. Op 6 mei 2013 heeft hij bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een melkveestal met een oppervlakte van 980 m², een lengte van 48 meter, een breedte van 20,27 meter en een maximale hoogte van 7,52 meter. Deze stal is op grond van één van de twee voor het perceel van belanghebbende geldende bestemmingen niet toegestaan. Verweerder heeft daarom ten behoeve van de bouw van de stal aan belanghebbende zowel een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. Laatstgenoemde vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het perceel waarop de stal is beoogd is gelegen binnen de bebouwde kom, zodat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) in het onderhavige geval grondslag biedt voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo.
2.
Eisers zijn van mening dat verweerder de verlening van de omgevingsvergunning ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor, omdat het perceel van belanghebbende volgens hen niet in de bebouwde kom is gelegen. Volgens eisers zijn tussen de lintbebouwing waar het betreffende perceel deel van uitmaakt zodanige open ruimtes en doorzichten aanwezig, dat niet kan worden gesproken van een aaneengesloten gebied van geconcentreerde bebouwing. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat er in het gebied ook te weinig mensen wonen om het bebouwde kom te noemen.
3.
Verweerder heeft zich in de bestreden uitspraak op bezwaar en in verweer op het standpunt gesteld dat sprake is van aangrenzende vrijstaande bebouwing in een lintvorm. Volgens verweerder maakt het perceel van belanghebbende deel uit van een aaneengesloten gebied van geconcentreerde bebouwing met weinig doorzichten, die overwegend een woon- of verblijfsfunctie hebben.
4.
De rechtbank stelt vast dat in beroep uitsluitend de vraag voor ligt of het perceel waarop de stal is beoogd binnen de bebouwde kom ligt.
5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is de vraag of een perceel al dan niet binnen de bebouwde kom ligt van feitelijke aard. De rechtbank verwijst in dit verband ter illustratie naar de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ5896.
Onder meer in de uitspraak van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9178, overwoog de Afdeling dat de grens van de bebouwde kom in de ruimtelijke ordening, net als bij de toepassing van de Wet geurhinder en veehouderij, wordt bepaald door de aard van de omgeving en dat de bebouwing binnen een bebouwde kom op korte afstand van elkaar is gelegen en is geconcentreerd tot een samenhangende structuur.
6.
Uit de stukken, met name de luchtfoto’s, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het perceel van belanghebbende deel uitmaakt van de lintbebouwing die aansluit op het buurtschap De Krieger. Verweerder en belanghebbende hebben ter zitting onweersproken gesteld dat dit buurtschap uit ongeveer dertig woningen en bedrijven bestaat. Verder hebben verweerder en belanghebbende aangegeven dat ter plaatse van het buurtschap voor het grootste gedeelte een maximumverkeerssnelheid geldt van 60 kilometer per uur en voor een kleiner deel een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur.
7.
De rechtbank overweegt dat de ter plaatse toegestane maximumsnelheid zou kunnen impliceren dat de omgeving rond het perceel van belanghebbende niet als bebouwde kom kan worden aangemerkt. Uit de luchtfoto’s blijkt echter dat de omgeving, waarin het perceel van belanghebbende is gelegen, bestaat uit op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Voorts heeft eiser in beroep niet bestreden dat het buurtschap De Krieger overwegend een woon- en verblijffunctie heeft. Mede op basis van de luchtfoto’s en de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de bebouwing ter plaatse, dat wil zeggen het aantal woningen en bedrijven, voldoende is om deze als bebouwde kom aan te merken. Voor het oordeel dat de open ruimtes of doorzichten tussen de bebouwing te groot zijn om het gebied nog als bebouwde kom te kunnen kwalificeren, ziet de rechtbank geen aanleiding.
8.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Bor aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.
9.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014
Afschrift verzonden op 21 februari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.