8.Het was vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een redelijke wetstoepassing van artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) met zich bracht dat aan de vernietiging van een goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan geen terugwerkende kracht toekwam. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008, zaaknummer 200705641/1. Naar analogie met deze jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat thans een redelijke wetstoepassing van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met zich brengt dat de vernietiging van het besluit van de raad van verweerders gemeente van 18 december 2012 geen terugwerkende kracht heeft. Hieruit volgt dat het bestemmingsplan ‘De Veldkamp, herziening Burenweg 7-9’, nu dit ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van kracht was, onderdeel was van het toetsingskader voor de beslissing op het bezwaar. De vraag is derhalve allereerst of verweerder, uitgaande van dit bestemmingsplan, terecht heeft geconcludeerd dat de woning van eisers diende te worden aangemerkt als een bedrijfswoning.
9.1.De rechtbank overweegt allereerst dat de Afdeling in haar uitspraak van 23 oktober 2013 ten aanzien van de planologische situatie van het perceel en de woning van eisers het volgende heeft vastgesteld.
Het perceel had onder het bestemmingsplan ‘Veldkamp’, vastgesteld op 27 februari 1986, de bestemming ‘Tuin’, met een bouwblok voor eengezinshuizen in open bebouwing. Verweerder heeft op 6 januari 1994 aan eisers een bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning en een berging op het perceel. Deze woning is buiten het bouwblok en niet op de in de bouwvergunning aangeduide plek gerealiseerd. De Afdeling heeft desondanks geoordeeld dat de woning en het bijgebouw moeten worden geacht rechtmatig aanwezig te zijn. Onder het bestemmingsplan ‘De Veldkamp’, vastgesteld op 16 februari 2006, had het perceel de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. De woning van eisers ligt echter niet in het gedeelte van deze bestemming waarin het mogelijk was om een bedrijfswoning op te richten, zodat deze in dit bestemmingsplan niet als zodanig is bestemd.
9.2.Volgens verweerder is feitelijk sprake van een bedrijfswoning, omdat eisers sinds medio jaren ‘90 een onderneming op hun perceel voeren, waar hun woning ondersteunend aan is. Deze onderneming betreft een galerie en beeldentuin. In verweer heeft verweerder er nog op gewezen dat op de website van het bedrijf van eisers is vermeld dat tevens een overdekte showroom op het perceel aanwezig is en dat op het perceel beelden, metal birds en glassculpturen die zijn gemaakt door ambachtslieden en kunstenaars uit Zimbabwe worden verkocht en tentoongesteld. Verder zou uit deze website blijken dat eisers door heel Nederland beelden en granieten sokkels plaatsen en leveren.
9.3.Eisers stellen in beroep dat zij hun woning nog steeds als burgerwoning gebruiken en dat dit gebruik met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘De Veldkamp, herziening Burenweg 7-9’ voor de tweede keer onder het overgangsrecht is geplaatst. Zij bestrijden dat op het perceel bedrijfsmatige activiteiten worden verricht. De activiteiten rondom de beeldentuin waren volgens eisers ondergeschikt aan de woonbestemming en zijn in 2006 met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘De Veldkamp’ onder het overgangsrecht geplaatst. Eisers zijn onlangs met deze activiteiten gestopt.
9.4.Mede op basis van hetgeen eisers in beroep naar voren hebben gebracht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd dat eisers ten tijde van het nemen van dat besluit daadwerkelijk een bedrijf uitoefenden op hun perceel. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de aard, omvang en feitelijke activiteiten zijn van het vermeende bedrijf van eisers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat eisers voorafgaand aan en ten tijde van het nemen van het thans bestreden besluit hun woning als bedrijfswoning gebruikten, zodat er van moet worden uitgegaan dat zij deze feitelijk als burgerwoning gebruikten. Daarmee is dit gebruik onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan ‘De Veldkamp, herziening Burenweg 7-9’ gebracht, nu het eerste lid van artikel 12.2 van de regels van dit plan bepaalt dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.1.Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de Wet Plattelandswoningen, in het bestreden besluit voorts op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval niet het feitelijk gebruik van de woning maar het daarvoor geldende planologisch regime bepalend is voor de mate van milieubescherming.
10.2.De rechtbank stelt vast dat op 1 januari 2013 in werking is getreden de Wet van
12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen). Deze wet heeft de Wabo aldus gewijzigd dat daarin een nieuw artikel (artikel 1.1a) en een nieuw artikellid (het zevende lid van artikel 2.14) zijn opgenomen. Daarnaast voorziet deze wet in een wijziging van de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij.
10.3.Zoals de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld, en eisers terecht hebben aangevoerd, is het gebruik van hun woning als burgerwoning op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan ‘De Veldkamp, herziening Burenweg 7-9’ toegestaan. Mede op basis van deze omstandigheid, ziet de rechtbank niet in uit welke van de onder 10.2 genoemde wijzigingen, die de Wet Plattelandswoningen tot gevolg heeft, voortvloeit dat in het onderhavige geval de woning van eisers als bedrijfswoning dient te worden aangemerkt. Verweerder heeft dit ook niet nader gemotiveerd.
11.1.De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de beoordeling of de onderhavige omgevingsvergunning aan belanghebbende kan worden verleend, dient te worden uitgegaan van het gebruik door eisers van hun woning als burgerwoning en niet als bedrijfswoning.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust en dat dit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet hierin aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
11.2.De rechtbank zal thans nagaan of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.