ECLI:NL:RBOVE:2014:955

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
Awb 14/188
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de burgemeester om een nieuw rijbewijs af te geven na ongeldigverklaring van eerder rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een nieuw rijbewijs aanvroeg. De burgemeester van de gemeente Wierden had op 17 december 2013 geweigerd om een nieuw rijbewijs af te geven aan de verzoeker, die eerder zijn rijbewijs had verloren. De verzoeker had zijn rijbewijs, dat door de Noorse autoriteiten in beslag was genomen, als vermist opgegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat artikel 119, eerste lid, aanhef en onder f van de Wegenverkeerswet 1994 enkel betrekking heeft op geldige rijbewijzen die verloren zijn gegaan. De verzoeker stelde dat zijn ongeldig verklaarde rijbewijs ook als 'tenietgaan' kon worden beschouwd, maar de voorzieningenrechter wees dit af. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om een nieuw rijbewijs af te geven, omdat er geen sprake was van een situatie die in artikel 119 van de Wegenverkeerswet was geregeld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit in bezwaar kon worden gehandhaafd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 14/188

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker]

wonende te Wierden, verzoeker,
gemachtigde: mr. C.G. Mensink,
en

de burgemeester van de gemeente Wierden,

verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft verweerder geweigerd aan eiser een nieuw rijbewijs af te geven.
Verzoeker heeft hiertegen bij brief van 24 januari 2014 bezwaar gemaakt.
Op 24 januari 2014 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder wordt opgedragen aan eiser een nieuw rijbewijs af te geven, in ieder geval hangende de bezwaarprocedure.
Het verzoek is ter zitting van 13 februari 2014 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
F. Bonthuis en J. Wild.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.
Artikel 116, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) bepaalt, voor zover van belang, dat een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels wordt afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene was ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
Artikel 119, eerste lid, van de Wvw 1994 bepaalt dat degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een nieuw rijbewijs afgeeft:
a. bij vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs;
b. bij wijziging van de omvang van de uit het eerder afgegeven rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden, met uitzondering van de in artikel 131, tweede lid, onderdeel a, bedoelde schorsing van de geldigheid;
c. bij wijziging van de personalia van de houder;
d. na ongeldigverklaring van het eerder afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, of 132b, tweede lid;
e. in geval het eerder afgegeven rijbewijs versleten of geheel of ten dele onleesbaar is;
f. in geval het eerder afgegeven rijbewijs verloren is geraakt of teniet is gegaan.
Artikel 123, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wvw 1994 bepaalt dat, onverminderd de artikelen 122 en 131, tweede lid, een rijbewijs zijn geldigheid verliest door aangifte van vermissing van het rijbewijs.
Artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 bepaalt dat, onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig wordt verklaard indien het rijbewijs is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest.
3.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 juli 2013 is het rijbewijs van verzoeker (met nummer 4153348012) door de Noorse autoriteiten in beslag genomen wegens een door verzoeker gemaakte verkeersovertreding. Verzoeker heeft vervolgens bij de Nederlandse politie aangifte gedaan van vermissing van dit rijbewijs. Dit rijbewijs (met nummer 4153348012) heeft hierdoor op grond van het bepaalde in artikel 123, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wvw 1994 zijn geldigheid verloren. Op 10 juli 2013 heeft verzoeker bij verweerder een nieuw rijbewijs aangevraagd. Op 11 juli 2013 heeft verweerder, op grond van het bepaalde in artikel 119, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wvw 1994 aan verzoeker een nieuw rijbewijs afgegeven (met nummer 4845225115).
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) verweerder meegedeeld dat eisers rijbewijs (met nummer 4153348012) in het buitenland is ingenomen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 11 september 2013 het aan eiser afgegeven nieuwe rijbewijs (met nummer 4845225115) ongeldig verklaard op grond van het bepaalde in artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994. Het hiertegen gerichte bezwaarschrift is bij besluit van 3 december 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
Eiser heeft vervolgens verweerder bij brief van 5 december 2013 verzocht aan hem een nieuw rijbewijs af te geven ter vervanging van het rijbewijs met nummer 4153348012.
Bij besluit van 17 december 2013 (het primaire alsmede het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd een nieuw rijbewijs af te geven aan verzoeker.
4.
Verzoeker onderschrijft verweerders standpunt dat zijn ‘eerste’ rijbewijs, met nummer 4153348012, dat aanvankelijk door de Noorse autoriteiten in beslag was genomen, zijn geldigheid heeft verloren doordat hij aangifte had gedaan van vermissing van dit rijbewijs. Dit ongeldige rijbewijs is naar alle waarschijnlijkheid vernietigd, zodat er sprake is van ‘tenietgaan’ in de zin van artikel 119, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wvw 1994. Dat alleen een geldig rijbewijs teniet kan gaan blijkt niet uit de wettekst, aldus verzoeker. Tevens kan een ongeldigverklaring worden geduid als een ‘tenietgaan’. Verweerder was daarom gehouden een nieuw rijbewijs aan hem af te geven, aldus verzoeker.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In artikel 119 van de Wvw 1994 zijn de gronden voor afgifte van een nieuw rijbewijs limitatief opgesomd. Voorts is dit artikel dwingend geformuleerd zodat, indien een situatie zoals neergelegd in dit artikel aan de orde is, verweerder gehouden is een nieuw rijbewijs af te geven. Het standpunt van verzoeker, inhoudende dat onderdeel f van dit artikel niet alleen betrekking heeft op geldige rijbewijzen maar daarentegen tevens betrekking heeft op ongeldige rijbewijzen, ongeacht de grond van ongeldigverklaring, verdraagt zich niet met de redactie van artikel 119 van de Wvw 1994. Immers, onderdeel d van dit artikel ziet op rijbewijzen die ongeldig zijn verklaard op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, of artikel 132b, tweede lid, van de Wvw 1994. Aan dit onderdeel komt elke betekenis te ontvallen, indien alle ongeldig verklaarde rijbewijzen op grond van onderdeel f aanspraak geven op afgifte van een nieuw rijbewijs. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat artikel 119, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wvw 1994 enkel ziet op geldige rijbewijzen die zijn verloren of teniet zijn gegaan. Nu het rijbewijs met nummer 4153348012 zijn geldigheid reeds had verloren op het moment dat eiser aangifte had gedaan van vermissing van dit rijbewijs (op 10 juli 2013), resulteert een eventuele vernietiging nadien van dit ongeldige rijbewijs niet in een tenietgaan in de zin van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wvw 1994.
Verzoeker stelt dat de formele wetgever is ‘vergeten’ een situatie als onderhavige, waarbij er sprake is van twee opvolgende ongeldige rijbewijzen terwijl de betrokkene wel beschikt over de rijvaardigheden voor afgifte van een rijbewijs, nader te regelen in wetgeving. Hierdoor is er sprake van een hiaat in de wetgeving waardoor verzoeker onevenredig zwaar wordt gestraft. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het niet regelen in wetgeving niet per definitie een verzuim van de formele wetgever behoeft te zijn maar ook een bewuste keuze kan zijn. Niet gebleken is dat dit laatste niet zo is. Verweerder ontleent zijn bevoegdheid tot afgifte van nieuwe rijbewijzen enkel aan hetgeen expliciet in artikel 119 van de Wvw 1994 is geregeld.
Nu er in casu geen sprake is van een van de situaties zoals neergelegd in artikel 119, eerste lid, van de Wvw 1994, was verweerder niet bevoegd tot afgifte van een nieuw rijbewijs. Voor een belangenafweging zoals verzoeker die voor staat is geen plaats. Verweerder heeft dan ook terecht en op goede gronden geweigerd een nieuw rijbewijs aan eiser af te geven.
5.
Het bestreden besluit kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar worden gehandhaafd. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, en door hem en mr. A.E.M. Lever als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.