Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser],2. [eiseres],
verder te noemen [eisers],
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],3. [gedaagde 3],beiden wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen [gedaagde 1],
Dit voordeel vloeide volgens dit advies voort uit een combinatie van (hypothecaire) geldleningen en depotstoringen, verdeeld over box 1 en box 3, met de daarin bestaande verschillen in renteaftrekmogelijkheden, vrijstellingen en andere fiscale modaliteiten [1] .
Voorts zou [X] [2] de jaarlijkse aangiftes IB etc. voor [eisers] gaan verzorgen.
Uiteindelijk betrof de terugvordering door de fiscus [3] een bedrag van € 25.502,--:
- IB 2006 ad € 3.172,-- definitief
- IB 2007 ad € 6.131,-- definitief
- IB 2008 ad € 6.325,-- definitief
- IB 2009 ad € 3.625,-- definitief
- IB 2010 ad € 3.743,-- berekend
- IB 2011 ad € 2.506,-- berekend
a. € 25.502,-- wegens teruggevorderde IB
b. € 46.886,-- wegens oversluiting
c. € 141,-- minder kinderopvangtoeslag
d. € 1.973,85 extra kosten
e. € 5.000,-- onnodig betaalde afsluitprovisie
totaal ten bedrage van € 79.502,85, nog te vermeerderen met € 1.570,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, zomede betaling van de (p.m.) toekomstige schade (middels z.g. staatprocedure).
Allereerst is het belastingjaar 2005 en 2006 voor [eisers] geheel conform de geadviseerde constructie afgelopen en eerst in de loop van 2008 is een aanslagambtenaar van de Belastingdienst -ten onrechte- het standpunt gaan innemen dat de constructie althans het geclaimde belastingvoordeel niet juist was.
Voor zover de betrokken belastingaangiftes en verdere behandeling via [X] liepen, zijn daartegen in alle gevallen (zonder extra kosten) bezwaren gemaakt, die uiteindelijk in een overeenkomst met de Belastingdienst gedateerd 10 september 2013 hebben geresulteerd op grond waarvan de constructie in alle nog openstaande zaken alsnog volledig wordt gehonoreerd [8] .
15. Van het ontberen door [gedaagde 1] van een (daartoe door [eisers] noodzakelijk geachte) vergunning op basis van de WFT in het kader van de door [gedaagde 1] aan [eisers] geadviseerde financiële constructie is vanwege enige actie van de toezichthouder in het kader van de WFT niet gebleken ondanks het verstrijken van reeds meer dan tien jaren, gedurende welke [gedaagde 1] door de betrokken autoriteit niet alleen kritisch gevolgd is maar bovendien een drietal jaren (2004 t/m 2006) op diens verzoek onder bewind heeft gestaan, zodat de rechtbank het ontberen van een vergunning niet als grondslag voor een vordering van [eisers] mogelijk acht.
16. Of de door [gedaagde 1] aan [eisers] geadviseerde constructie de gewenste althans verwachte voordelen heeft gebracht, is primair een contractuele kwestie.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de eerst twee jaren (2004 en 2005) conform de verwachting zijn verlopen.
In de loop van 2008 is een aanslagambtenaar van de Belastingdienst zich op het standpunt gaan stellen dat –ingaande 2006- de constructie niet (meer) geaccepteerd werd en zijn terug/navorderingsaanslagen ten opzichte van de eerder voorlopige aanslagen over dat jaar en jaren nadien opgelegd.
Op dat gegeven is een navenant gedeelte van de vordering van [eisers] gebaseerd.
Zulks ziet echter voorbij aan het feit, dat de Belastingdienst op grond van nader, gewijzigd althans voortschrijdend inzicht als blijkens de overeenkomst van 10 september 2013 tussen de Belastingdienst en [gedaagde 1] die constructie alsnog acceptabel heeft geacht, maar wat het verleden betreft alleen voor de zaken die op dat moment nog openstonden.
Niet door [eisers] is weersproken dat [X] in alle gevallen waarin door de Belastingdienst van de aangifte van door hem bediende cliënten werd afgeweken, (zonder extra-kosten) daartegen bezwaar heeft gemaakt c.q. beroep heeft aangetekend, zodat die vielen onder de in 2013 getroffen regeling.
Daarmede acht de rechtbank door [gedaagde 1] ook voldaan aan de zorg, die van haar bij de uitvoering van de geadviseerde constructie kan worden verlangd.
Mede gezien het hiervoor overwogene, kan de rechtbank hier geen tekortkoming van [gedaagde 1] ten opzichte van [eisers] zien.
20. Op grond van vorenstaande overwegingen zijn de vorderingen van [eisers] tegen [gedaagde 1] geen van alle toewijsbaar, zullen als zodanig worden afgewezen en [eisers] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.