ECLI:NL:RBOVE:2015:1107

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
C/08/166881 / KG ZA 15-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van bijdrage in hypotheeklasten en overige woonlasten in kort geding tussen echtelieden

In deze zaak, die op 4 maart 2015 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert de vrouw, eiseres, betaling van een bijdrage in de hypotheeklasten en overige woonlasten van de man, gedaagde. Partijen zijn echtelieden en zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. De man heeft op 2 september 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vrouw stelt dat de man zijn afspraken over de betaling van de hypotheeklasten niet is nagekomen, terwijl de ING-Bank N.V. heeft aangegeven dat er een achterstand is ontstaan in de betaling van de hypotheekschuld. De vrouw vordert een bedrag van € 2.800,-- ter zake de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke woning en daarnaast maandelijkse betalingen voor de hypotheeklasten, overige woonlasten en aflossing van een doorlopend krediet. De man betwist de vordering en stelt dat hij wel degelijk heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten en dat de vrouw zijn aandeel in de belastingteruggave moet verrekenen met zijn verplichtingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de man sinds mei 2014 niet meer heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten. De vordering tot betaling van € 2.800,-- wordt afgewezen, maar de man wordt wel veroordeeld om vanaf 1 januari 2015 bij te dragen in de hypotheeklasten en overige woonlasten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/166881 / KG ZA 15-15
Vonnis in kort geding van 4 maart 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een geheim adres,
eiseres,
advocaat mr. R.H.H. Schepers te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Masselink te Almelo.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op 6 februari 2015 door de vrouw ingediende stuk
  • de op 10 februari 2015 door de man ingediende stukken
  • de mondelinge behandeling
  • de wijziging van eis
  • de pleitnota van de man
1.2.
Ter zitting is afgesproken dat de zaak een week zal worden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen.
1.3.
Bij brief van 18 februari 2015 heeft mr. Schepers meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn echtelieden. De man heeft op 2 september 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.2.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort een woning, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats].
2.3.
De man is eind 2013 uit de woning vertrokken. De vrouw heeft sindsdien alleen in de woning gewoond, tot ook zij op 1 december 2014 de woning heeft verlaten.
2.4.
Op de woning rust een hypothecaire geldlening, afgesloten bij de ING-Bank N.V. (hierna: de ING) onder nummer [xxxx]. De hypotheeksom bedraagt € 270.000,--. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de betalingsverplichtingen.
2.5.
Partijen dienen in verband met deze hypothecaire geldlening maandelijks een bedrag van € 1.102,-- aan de ING te voldoen wegens rente en aflossing.
2.6.
De ING heeft partijen bij brief van 18 september 2014 aangeschreven en meegedeeld dat een ontoelaatbare achterstand is ontstaan in de betaling van de hypotheekschuld. De achterstand bedroeg begin februari 2015 € 3447,50.
2.7.
De afspraak tussen partijen was dat, zolang de man nog in het huis woonde, hij
€ 550,-- zou bijdragen in de hypotheeklasten en € 320,-- zou bijdragen in de overige vaste lasten. Na het vertrek van de man uit de woning zou de man enkel nog € 350,-- aan de vrouw betalen als zijn aandeel in de betaling van de hypotheekschuld.
2.8.
Naast de hypotheeklasten en de overige vaste lasten dienen partijen maandelijks
€ 150,-- af te lossen op een doorlopend krediet, waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert na eisvermindering samengevat - de man te veroordelen tot het betalen aan haar van een bedrag van € 2.800,-- ter zake de door de man tot 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke woning, hem te veroordelen om met ingang van 1 januari 2015, steeds voor de eerste van de maand, aan haar te voldoen tot de datum van verkoop en levering van de woning aan derden een bedrag van € 501,-- ter zake de hypotheeklasten, een bedrag van € 175,50 ter zake de overige woonlasten en
€ 75,-- ter zake het doorlopend krediet, en steeds deze bedragen beschikbaar te houden. Tevens verzoekt de vrouw de proceskosten te compenseren.
3.2.
De vrouw stelt daartoe dat de ING partijen heeft laten weten dat er een ontoelaatbare achterstand is ontstaan in de betaling van de hypotheekschuld. De ING heeft de vrouw telefonisch laten weten tot executoriale verkoop van de woning over te gaan als partijen geen regeling treffen voor de achterstand in de betalingen, die begin februari 2015 € 3.447,50 bedroeg. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat de man € 350,-- zou bijdragen in de hypotheeklasten, zo lang de vrouw in de woning woont. De man is deze afspraken volgens de vrouw niet nagekomen en de vrouw stelt dat zij sinds het vertrek van de man de hypothecaire verplichtingen grotendeels heeft voldaan. De vrouw stelt een bedrag van € 1.600,--, dat zij als belastingteruggave heeft ontvangen, te hebben gebruikt om de betalingsachterstand in te lopen. Naast de hypotheeklasten zijn er nog andere aan de woning verbonden lasten van in totaal € 351,-- per maand. Ook dienen partijen maandelijks € 150,-- af te lossen op een doorlopend krediet. De vrouw is van mening dat de man alsnog de afspraken over zijn bijdrage in de hypotheeklasten dient na te komen. Uit het als productie 8 bij de dagvaarding gevoegde overzicht blijkt dat de man sinds mei 2014 geen bijdrage meer heeft geleverd, aldus de vrouw. Het daarmee samenhangende bedrag van € 2.800,-- (per 31 december 2014), dient de man volgens haar alsnog te voldoen. Daarnaast dient de man vanaf 1 januari 2015 de helft van de hypotheeklasten en de helft van de overige woonlasten te voldoen, aangezien de situatie is gewijzigd sinds ook de vrouw per december 2014 uit de woning is vertrokken.
3.3.
De man voert verweer. Hij ontkent dat hij een bedrag van € 2.800,-- aan de vrouw dient te voldoen. Voor zover hier van belang betwist de man dat hij vanaf mei 2014 geen bijdrage meer heeft geleverd in de hypotheeklasten. Tot en met juni 2014 stelt de man in dat kader € 2.695,59 te hebben voldaan. Daarnaast heeft hij aan de vrouw, die de volledige belastingteruggave 2013 heeft ontvangen, te kennen gegeven dat zij zijn aandeel daarin (zijnde € 1.500,--) dient te verrekenen met zijn bijdrage in de hypothecaire lasten. Dit bedrag vertegenwoordigt een bijdrage van ruim vier maanden in de hypotheeklasten, zodat de man naar zijn zeggen tot en met oktober 2014 in die lasten heeft bijgedragen. Een achterstand in de betaling van de hypotheeklasten kan in de visie van de man dan ook enkel in de daarvoor liggende periode door toedoen van de vrouw zijn ontstaan, nu de man na zijn vertrek uit de woning maandelijks € 350,-- zou bijdragen en de vrouw het resterende deel van de hypothecaire lasten zou voldoen. Volgens de man blijkt nergens uit dat de vrouw de volledige hypothecaire lasten heeft voldaan. Met betrekking tot de overige woonlasten betwist de man de juistheid van de posten zoals vermeld in het door de vrouw opgestelde overzicht, dat als productie 6 bij de dagvaarding is gevoegd. Een deel van de lasten wordt bij helfte meegerekend en ander deel niet. Volgens de man kan een deel van de lasten worden beëindigd, nu de woning inmiddels leeg staat. De man merkt op dat het doorlopend krediet was gemaximeerd op € 2.000,--. Onder druk van de vrouw is dit verhoogd tot € 10.000,-- aldus de man. De man stelt dat de vrouw het maximale bedrag heeft opgenomen om een auto te kopen. De man is niet bereid bij te dragen in de aflossing van het maximale krediet en is enkel bereid bij te dagen in de aflossing van het krediet tot een bedrag van € 1.012,--, zijnde de helft van het maximale krediet bij het uiteengaan van partijen. De man is slechts bereid om € 75,-- per maand af te lossen op het doorlopend krediet, indien de vrouw het door haar opgenomen bedrag van € 6.665,-- terugstort. De man stelt de echtelijke woning niet vrijwillig te hebben verlaten, maar door de vrouw op straat te zijn gezet. Nu er voor de vrouw geen enkele noodzaak bestaat om de woning te verlaten en zij dit vrijwillig doet, staan de redelijkheid en billijkheid er volgens de man aan in de weg dat van hem kan worden gevergd dat hij nog zal bijdragen in de hypothecaire lasten en de overige lasten, het krediet daarbij inbegrepen. Het ontbreekt de man ook aan financiële middelen om dubbele woonlasten te voldoen en bij te dragen in de overige lasten, terwijl de vrouw daarentegen een hoger inkomen geniet en samenwoont.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde. De man heeft daar ook geen verweer tegen gevoerd, zodat de voorzieningenrechter zal overgaan tot de materiële beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij hebben afgesproken dat, zolang de man nog in het huis woonde, hij € 550,-- zou bijdragen in de hypotheeklasten en € 320,-- zou bijdragen in de overige vaste lasten en dat hij na zijn vertrek uit de woning enkel nog
€ 350,-- aan de vrouw zou betalen als zijn aandeel in de betaling van de hypotheekschuld. Partijen zijn echter verdeeld over het antwoord op de vraag of de man zich aan deze afspraken heeft gehouden. De vrouw stelt dat de man sinds mei 2014 niet meer heeft meebetaald aan de hypotheekschuld. De man betwist dat en stelt dat, indien rekening wordt gehouden met zijn aandeel in de belastingteruggave 2013 dat door de vrouw is ontvangen en dat zij volgens de man in zijn opdracht diende te verrekenen met zijn verplichtingen, hij tot en met oktober 2014 aan zijn afgesproken deel van de hypothecaire verplichtingen heeft voldaan.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij onvoldoende onderbouwing aantreft om te kunnen oordelen of de ene dan wel de andere partij gelijk heeft met betrekking tot de betaling van de hypothecaire verplichtingen tot aan 2015. Daarbij laat de voorzieningenrechter wegen dat de vrouw ter staving van haar stelling dat de man sinds mei 2014 niet meer heeft meebetaald aan de hypotheekschuld, heeft verwezen naar een door haar opgesteld overzicht, dat als productie 8 bij de dagvaarding is gevoegd. Dit overzicht wordt echter niet onderbouwd met bankafschriften of andere bewijsstukken. Weliswaar is als productie 3 bij de dagvaarding een bankafschrift in het geding gebracht, maar daaruit valt slechts af te leiden dat er in de periode van 26 september 2014 tot en met 20 oktober 2014 geen bijdrage van de man ten behoeve van de hypotheekschuld is bijgeschreven op de ING-rekening met het nummer [aaaa], de rekening waarvan de hypotheekschuld wordt betaald. Dit is, mede bezien in het licht van de betwisting door de man, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om voornoemde stelling van de vrouw dat de man sinds mei 2014 niet meer heeft bijgedragen in de hypothecaire lasten, van voldoende feitelijke grondslag te voorzien.
4.4.
De vordering van de vrouw om de man in verband met een betalingsachterstand inzake de hypothecaire verplichtingen te veroordelen tot betaling van
€ 2.800,-- zal dan ook in dit kort geding worden afgewezen. Dit laat onverlet dat beide partijen, nu zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de hypotheekschuld en inmiddels beiden de woning hebben verlaten, in beginsel vanaf 1 januari 2015 beiden de lasten van die hypotheekschuld zullen moeten dragen. De vordering van de vrouw om de man te veroordelen om vanaf 1 januari 2015 zijn deel van die lasten te betalen is dan ook wel voor toewijzing vatbaar.
4.5.
Met betrekking tot de overige woonlasten heeft de man de juistheid betwist van de hiermee verband houdende bedragen, zoals vermeld op een door de vrouw opgesteld overzicht, dat als bijlage 6 bij de dagvaarding is gevoegd. Hij legt daaraan ten grondslag dat een deel van de lasten bij helfte wordt meegerekend en een ander deel niet. Indien echter wordt uitgegaan van het bedrag dat de vrouw na de eisvermindering in verband met de vaste lasten van de man vordert, te weten € 175,50 (€ 351,-- : 2), dan blijkt dat deze onregelmatigheid in de berekening van de vaste lasten is rechtgezet. Hoewel ook in dit geval een onderbouwing van de in het overzicht opgenomen vaste lasten aan de hand van bijvoorbeeld bankafschriften ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vordering van de vrouw in deze toe te wijzen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat de man, toen hij nog in de echtelijke woning woonde, maandelijks € 320,-- diende bij te dragen als zijn aandeel in de overige vaste lasten. Het bedrag dat de vrouw thans in dat kader van hem vordert ligt lager.
4.6.
De man stelt zich op het standpunt dat in redelijkheid van hem niet verlangd kan worden dat hij nog bijdraagt in de kosten die verband houden met de woning, nu hij de woning niet vrijwillig heeft verlaten en de vrouw wel en zij bovendien samenwoont en een hoger inkomen geniet. Voor de beoordeling van deze stellingen is echter nader onderzoek en bewijslevering nodig, waarvoor de kort gedingprocedure zich niet leent. Binnen het beperkte toetsingskader van een kort geding wordt dit verweer dan ook niet gevolgd.
4.7.
De man heeft, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.3, gesteld slechts onder voorwaarden bereid te zijn om zijn helft bij te dragen in de maandelijkse aflossing op het gezamenlijk doorlopend krediet. Ook voor de beoordeling van de juistheid van hetgeen de man in dit kader heeft gesteld is nader onderzoek en bewijslevering noodzakelijk, waarvoor zoals gezegd, de kort gedingprocedure zich niet leent. Nu partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en zij ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aflossing van dit krediet, ziet de rechtbank aanleiding de vordering van de vrouw in dit kort geding om de man te veroordelen tot het maandelijks betalen van zijn deel van de aflossing op dit krediet, toe te wijzen. Het is aan partijen of de bodemrechter om in het kader van de boedelscheiding duidelijkheid op dit punt te creeren.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om vanaf de betekening van dit vonnis, steeds voor de eerste van iedere maand aan de vrouw te voldoen, tot de datum van verkoop en levering van de woning aan derden de volgende bedragen:
ter zake de hypotheeklasten vanaf 1 januari 2015 een bedrag van € 501,--, over te maken op de ING-rekening met het nummer [aaaa],
ter zake de overige woonlasten een bedrag van € 175,50, over te maken op de rekening bij de Volksbank met het nummer [bbbb],
ter zake het doorlopend krediet een bedrag van € 75,--, over te maken op de
ABN-AMRO-rekening met het nummer [cccc],
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: