In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, de dochter van de overleden erflater, en gedaagden, de zonen van de erflater. De eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd op de boerderij van de erflater. De gedaagden hadden beslag gelegd ter verzekering van hun legitieme porties uit de nalatenschap, omdat zij vreesden dat eiseres als executeur niet aan haar verplichtingen zou voldoen. Eiseres stelde dat het beslag onnodig was, omdat de verkoop van de boerderij noodzakelijk was om de legitieme porties uit te keren en dat het beslag haar in haar belangen benadeelde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van eiseres bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van gedaagden bij handhaving van het beslag. De rechter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat eiseres haar taak als executeur niet naar behoren zou vervullen en dat het beslag op een onevenredig zware wijze inbreuk maakte op de belangen van eiseres. De vordering tot opheffing van het beslag werd toegewezen, met een dwangsom voor gedaagden bij niet-nakoming van de uitspraak. Tevens werden gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiseres.