8.1De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat er, gelet op de ernst van de feiten en feit 1 primair in het bijzonder en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, moet worden opgelegd, met oplegging daarbij van een aantal bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling bij De Tender of soortgelijke instelling, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [straat] in Hengelo (O), dan wel een andere straat in het geval [slachtoffer] gaat verhuizen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een grotendeels voorwaardelijke straf gelet op de geringe recidivekans, het gegeven dat verdachte first offender is, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het gegeven dat hij inmiddels vanuit detentie reeds is begonnen met behandeling/begeleiding door een psycholoog en de noodzaak van hulp en behandeling. Met betrekking tot het gevraagde straatverbod heeft de raadsvrouw afwijzing bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de gezamenlijke woning inmiddels te koop staat en dat verdachte ermee heeft ingestemd dat het gebruiksrecht van deze woning voorlopig aan [slachtoffer] is toebedeeld. Voorts heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte in het geheel geen behoefte heeft om de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan. Gelet op onduidelijkheid over de toekomstige woonadressen van verdachte en [slachtoffer] acht de raadsvrouw een straatverbod niet praktisch en onwenselijk.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft zijn inmiddels ex-echtgenote, [slachtoffer], aangevallen en haar met een hamer meermalen op/tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en bovendien aanzienlijk letsel, te weten breuken in de schedel en oogkas, een hersenschudding en bloed in de hersenen, veroorzaakt. Naar de ervaring leert, is dergelijk excessief geweld veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij de directe slachtoffers, zoals ook in de door [slachtoffer] opgestelde en ter terechtzitting door de voorzitter voorgedragen slachtofferverklaring is verwoord en zoals voorts blijkt uit het door [slachtoffer] ingediende verzoek om het opleggen van een contactverbod. Ook het feit dat één van de binnen het gezin aanwezige kinderen ongewild is geconfronteerd met de directe gevolgen van verdachte’s daad jegens hun moeder, nu zoon [getuige 1] zijn moeder heftig bloedend in de woning heeft aangetroffen en alarm heeft moeten slaan, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte zou als ouder juist degene moeten zijn die aan zijn kinderen een veilige en geborgen omgeving biedt waarin zij zonder angst kunnen leven.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor het onderhavige feit geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) geldt wel een landelijk oriëntatiepunt, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft bij haar overwegingen voorts een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014 (ECLI:GHARL:2014:6185) betrokken. Hierin is door het Gerechtshof overwogen dat gedurende de laatste jaren voor doodslag gemiddeld een gevangenisstraf van acht jaren pleegt te worden opgelegd. Dit rechtvaardigt ook in onderhavig geval de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in deze zaak geen sprake is van een voltooid delict, doch van een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verdachte na zijn daad is vertrokken zonder zich op enigerlei wijze om zijn echtgenote te bekommeren strafverzwarend is.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van 26 januari 2015 van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Dit weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychologisch rapport van 19 februari 2015 dat deskundige R.A. Sterk, psycholoog, over verdachte heeft opgemaakt.
De deskundige heeft geconcludeerd dat bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming is geconstateerd, van welke stoornis ten tijde van de tenlastegelegde feiten geen sprake was. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende trekken, van welke stoornis ten tijde van de tenlastegelegde feiten wel sprake was. Er zou volgens de deskundige sprake kunnen zijn van een dissociatieve amnesie, maar deze lijkt niet aanwezig te zijn geweest ten tijde van het tenlastegelegde, doch de deskundige heeft hierop niet goed zicht verkregen.
Verdachte heeft zich in de relatie met zijn vrouw gekleineerd en machteloos gemaakt gevoeld, waarop verdachte een onderhuidse woede heeft ontwikkeld die hij vele jaren heeft gedempt met alcohol. Op bewust niveau heeft verdachte het gedrag van zijn vrouw proberen te accepteren, waarbij hij zijn eigen boosheid heeft weggedrukt. De ontdekking dat zijn vrouw stappen ondernam om een andere man te leren kennen heeft verdachte emotioneel ontregeld, het maakte hem boos en ontredderd. De mededeling van zijn vrouw dat zij van verdachte wilde scheiden op de avond voorafgaand aan het gebeuren heeft verdachte nog meer gekleineerd, machtelozer gemaakt en deed de verlatingsangst toenemen. De deskundige heeft een hypothese geponeerd inhoudende dat bij verdachte sprake is geweest van een impulsdoorbraak in reactie op het gedrag van zijn vrouw waardoor verdachte zich gekleineerd, machteloos en verlaten heeft gevoeld. Volgens de deskundige is bij verdachte sprake van een verstoorde coping ten aanzien van verhoogde innerlijke onrust. Verdachte heeft de neiging zich bij psychische problemen niet te uiten. Her resultaat is volgens de deskundige dat de innerlijke onrust bij verdachte toeneemt, zonder dat hij in staat is om deze te ventileren. Een agressiestuwing zet zich voort zonder dat hij zich hiervan echt bewust lijkt te zijn geweest. De mededelingen van zijn vrouw hebben verdachte waarschijnlijk woedend en angstig gemaakt, zonder dat hij in staat was dit te uiten. Verdachte is gaan rusten en nadat hij ontwaakte heeft er volgens de deskundige - indien bewezen – een ontlading plaatsgevonden. Bij een dergelijke vorm van woede dient de woede ertoe om de enorme kleinheid die wordt ervaren te overdekken met het tegendeel, een agressieve vorm van machtsvertoon, waarbij de eigen gevoelens van kleinheid worden overdekt door gevoelens van macht en kracht. De woede heeft tot doel om zijn geringe gevoel van eigenwaarde te compenseren door de ander klein te maken. De deskundige heeft opgetekend dat het agressieve gedrag van verdachte samenhangt met de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, waarin krenking en ontwijkende (beperkte assertiviteit, angst voor conflict en afwijzing) trekken op de voorgrond staan.
De deskundige acht verdachte in staat om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien, maar als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek moet hij niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De deskundige heeft geadviseerd om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde - indien bewezen- verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De deskundige heeft geconcludeerd dat tezamen met het feit dat verdachte niet in staat kan worden geacht zelfstandig verandering te brengen in de geconstateerde psychische problematiek, de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als licht verhoogd wordt ingeschat. Gestructureerde risicotaxatie wijst op een laag tot matig verhoogde kans op herhaling.
De deskundige heeft geadviseerd dat ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek behandeling is geïndiceerd. Tevens dient de behandeling gericht te zijn op de stemmingsproblemen die verdachte momenteel ten gevolge van de gebeurtenissen, waaronder het tenlastegelegde en de scheiding, ervaart. Volstaan kan worden met een ambulante behandeling bij een instelling als De Tender, forensische psychiatrische polikliniek, waarbij aan een soort behandeling kan worden gedacht als een delictscenarioprocedure waarbij het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde het uitgangspunt vormt, waarna als nader behandeldoel kan worden gedacht aan een agressieregulatietraining. Tevens moet aandacht zijn voor de praktische problemen zoals huisvesting, inkomen en dagbesteding. De deskundige heeft geadviseerd om voornoemde behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf. Verdachte heeft tijdens de bespreking van het rapport met de deskundige te kennen gegeven dat hij zich herkent in het geschetste beeld van zijn persoonlijkheid, alsmede dat hij open staat voor behandeling voor zijn psychische problemen.
De rechtbank is van oordeel dat genoemd deskundigenrapport zorgvuldig tot stand is gekomen en stelt op basis daarvan vast dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdacht de noodzaak van behandeling inziet en hier positief tegenover staat.
Hoewel verdachte tegenover de deskundige, als ook ter terechtzitting, te kennen heeft gegeven zich niets meer van het tenlastegelegde te kunnen herinneren, acht de rechtbank verdachte wel toerekeningsvatbaar. De rechtbank voelt zich hierin gesteund door de deskundige en de hypothese met betrekking tot de ontstane impulsdoorbraak zoals hiervoor is uiteengezet, welke hypothese volgens de rechtbank past in hetgeen is voorgevallen.
Op grond van de hierboven genoemde overwegingen concludeert de rechtbank dat de ernst van de feiten en de omstandigheden zoals voornoemd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden rechtvaardigen. Naar aanleiding van hetgeen in het hierboven genoemde rapport over verdachte naar voren is gekomen, alsmede om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen, is de rechtbank van oordeel dat een deel van voornoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een periode van 10 maanden, voorwaardelijk moet worden opgelegd, alsmede dat hieraan een aantal bijzondere voorwaarden moet worden gekoppeld. Om verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden bepalen dat verdachte zich moet houden aan de door de reclassering gestelde voorschriften en aanwijzingen, alsmede dat verdachte zijn medewerking verleend aan een ambulante behandeling bij De Tender of een soortgelijke instelling om zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis en hieraan gerelateerde agressieregulatie- en stemmingsproblematiek.
Ook acht de rechtbank van belang dat een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [straat] in Hengelo (O), dan wel voor haar toekomstige woonadres, wordt opgelegd.