In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een Nissan Patrol GR, gedaagde aangesproken in kort geding om zijn auto terug te vorderen. Eiser had de auto op 27 november 2014 aan gedaagde uitgeleend, met de afspraak dat deze de auto de volgende dag zou retourneren. Gedaagde heeft echter nagelaten de auto terug te geven, ondanks herhaalde verzoeken van eiser. Eiser vorderde onder andere de terugkeer van de auto, een dwangsom voor elke dag dat gedaagde in gebreke bleef, en een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig handelde door de auto niet terug te geven. Gedaagde voerde verweer en stelde dat zij de auto tot eind februari 2015 mocht gebruiken.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van eiser voldoende was, gezien zijn beroepsmatige afhankelijkheid van de auto. De rechter wees de vordering tot revindicatie toe, omdat gedaagde erkende dat eiser de eigenaar was van de auto. De gevorderde dwangsom werd vastgesteld op € 500 per dag, met een maximum van € 10.000. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de geleden schade. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 574,16 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 23 februari 2015.