Overweegt:
1. Gebleken is dat het verzoek geen verband houdt met de in de wet bedoelde opzegverboden. Ook het lidmaatschap van een onderdeel van de Ondernemingsraad bij Eaton vormt in dit geval geen belemmering, nu de grond voor de ontbinding geen verband houdt met dat lidmaatschap.
2. Eaton verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een wijziging van omstandigheden, welke met zich meebrengt dat er op zo kort mogelijke termijn een einde aan die arbeidsrelatie tussen partijen dient te komen.
3. Die wijziging van omstandigheden zou bestaan uit de omstandigheid dat Eaton ten gevolge van de economische crisis in zwaar weer terecht is gekomen en een reorganisatie heeft moeten doorvoeren, waarbij, na het toepassen van het afspiegelingsbeginsel, de functie van [verweerder] is komen te vervallen.
4. [verweerder] betwist allereerst de noodzaak tot de reorganisatie: hij knoopt daarbij aan bij de door Eaton overgelegde cijfers. Zelfs als een en ander juist zou zijn, dan nog blijft overeind staan dat Eaton al een aantal jaren een fors verlies te zien geeft en dit verlies moet een keer omgebogen worden naar een positief resultaat. Onjuist is de stelling dat de cijfers van het gehele concern bezien moeten worden. Eaton in Nederland en zelfs de aparte vestigingen zijn zodanig zelfstandig dat dit een aparte status rechtvaardigt. Daarnaast zou het bij het bezien van het gehele concern bijna feitelijk onmogelijk zijn om een reorganisatie door te voeren, omdat de resultaten in een andere vestiging van Eaton een ander beeld te zien geven, hetgeen bedrijfseconomisch als zeer onwenselijk moet worden gezien. De kantonrechter zal derhalve de noodzaak tot reorganisatie aannemen.
5. Dat geldt evenzeer voor de toepassing van het afspiegelingsbeginsel: zelfs als men de functies Werkvoorbereider MTS/ATO en werkvoorbereider ETO op hetzelfde level plaatst, dan nog is [verweerder] bij die afspiegeling degene die het eerst in aanmerking komt voor ontslag. Door en namens [verweerder] is weliswaar betoogd dat dat beginsel onjuist is toegepast, omdat een groot aantal functies plotsklaps een andere naam hebben gekregen, doch die stelling heeft [verweerder] op geen enkele wijze kunnen onderbouwen. Nog wel van belang is in dat verband dat [verweerder] weliswaar stelt dat hij sedert 1 mei 1991 in dienst is bij Eaton, dan wel dienst rechtsvoorganger, weliswaar gedurende de eerste zes maanden op uitzendkrachtbasis, en dat hij daardoor in een andere categorie geplaatst had moeten worden, hetgeen geleid zou hebben tot een andere beslissing. Ter staving van die stelling heeft [verweerder] een jaaropgave uit 1991 overgelegd, waaruit naar het oordeel van de kantonrechter op overtuigende wijze blijkt dat [verweerder] in ieder geval veel langer dan twee maanden via uitzendbureau Randstad bij Holec BV, zijnde de rechtsvoorganger van Eaton, heeft gewerkt. Het genoten inkomen van fl. 19.308,-- kan niet in twee maanden zijn verdiend. [verweerder] is geboren op [1959]. Als peildatum voor de afspiegeling is 1 april 2014 genomen, hetgeen met zich meebrengt dat, ook als [verweerder] per 1 mei 1991 bij Eaton dan wel haar rechtsvoorganger in dienst was, hij op 1 april 2014 wel degelijk 55 jaar was en derhalve juist is afgespiegeld.
6. De volgende vraag die bespreking verdient is of er een Sociaal Plan van toepassing is. Namens [verweerder] is immers betoogd dat dit Sociaal Plan niet als zodanig kan gelden, nu deze niet is afgesloten met voldoende representatieve vakorganisaties. De kantonrechter deelt deze mening niet. Dit Plan is immers gesloten met een viertal vakorganisaties, te weten FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen, de Uni en VHP2. Deze organisaties vormen samen toch zeker wel een redelijke afspiegeling van de meest bekende vakorganisaties en om die reden zal de kantonrechter het Plan als een Sociaal Plan aanmerken.
7. Tenslotte meent [verweerder] dat het Sociaal Plan niet op hem van toepassing is. Om onder de werking van dat Plan uit te komen, dient hij aan te tonen dat toepassing van dat Sociaal Plan bij hem tot een evident onbillijke uitkomst zal leiden. In dat kader heeft [verweerder] niets kunnen aanvoeren wat zijn situatie beduidend triester maakt dan die van zijn collega’s. Hiermee wil de kantonrechter niet gezegd hebben dat deze situatie voor [verweerder] niet triest is, maar slechts dat het niet vele malen triester is dan die van zijn lotgenoten.
8. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter in rechte vast dat het Sociaal Plan onverkort op [verweerder] van toepassing is, hoe teleurstellend dat wellicht ook voor hem is. Per 1 mei 2015 zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden, zijnde dit een datum, waarbij nog enigszins tegemoet wordt gekomen aan [verweerder] in die zin dat niet de gehele termijn van de fictieve opzegtermijn voor zijn rekening komt, maar Eaton daar ook een steentje aan moet bijdragen.
9. Dat neemt niet weg dat datzelfde Sociaal Plan voorziet in een financiële vergoeding met een correctiefactor C=0,85 en dat komt in het geval van [verweerder] nog op een zeer aanzienlijk bedrag uit. Indien de kantonrechter de factor C=1 zou hanteren, een factor die gebruikelijk is bij reorganisaties, dan komt het bedrag niet eens zo veel hoger uit, fiscaal bezien al helemaal niet. Met betrekking tot de outplacement regeling van het Sociaal Plan is, zo heeft de kantonrechter begrepen, [verweerder] al daarmee begonnen, hoewel hij daar wat denigrerend over doet. Wellicht en hopelijk zal zijn mening daarover nog wijzigen.
10. De kantonrechter acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te melden.