ECLI:NL:RBOVE:2015:1416

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
08/955891-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een broer met zijn zus, waarbij het slachtoffer minderjarig was

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn zus, die op het moment van de feiten minderjarig was. De verdachte heeft tussen 1999 en 2001, toen zijn zus dertien jaar oud was, meermalen ontuchtige handelingen gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn zus in een kwetsbare positie heeft gebracht en haar belangen ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn eigen behoeften. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een schadevergoeding aan het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf meer passend was, gezien de omstandigheden van de zaak en de lange tijd die was verstreken sinds de feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 4.539,50 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955891-13
Datum vonnis: 24 maart 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer], welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij nog geen 16 jaar oud was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van [geboortedag] 1999 tot 26 maart 2001 te Delden,
gemeente Stad Delden, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag]
1986), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit liet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans éénmaal:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden
en/of
- ( een) voorwerp(en) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden
en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden, althans die [slachtoffer] (gedwongen) zijn, verdachtes, penis in de mond (te) laten nemen;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van [geboortedag] 1999 tot 26 maart 2001 te Delden,
gemeente Stad Delden, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag]
1986), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande
uit het meermalen, althans éénmaal:
- voelen aan en/of betasten van en/of wrijven over en/of strelen over en/of
kussen van de buik en/of het/de be(e)n(en) en/of de schaamlippen en/of de
vagina, althans schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- voelen aan en/of betasten van en/of knijpen in en/of kneden van de borst(en)
van die [slachtoffer] en/of
- het leggen van een/de hand(en) van die [slachtoffer] op/om zijn penis en/of liet
door die [slachtoffer] laten vastpakken en/of vasthouden van zijn penis en/of
(vervolgens) het laten trekken van die [slachtoffer] aan zijn penis.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair (onder het eerste gedachtestreepje) tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn verwoord in de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage. Verder heeft de officier van justitie geconcludeerd tot integrale toewijzing van de (aangevulde) vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente, team zeden, met nummer PL05KP 2013114603, sluitingsdatum
12 november 2013. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde personen opgemaakt proces-verbaal.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Als bewijsmiddelen daarvoor gelden:
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste
volzin, Sv;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 19 september 2013, pagina’s 200 t/m 205.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van [geboortedag] 1999 tot 26 maart 2001 te Delden, gemeente Stad Delden, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 1986), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een ontuchtige handeling heeft gepleegd die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 245 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn zus [slachtoffer], vanaf haar dertiende jaar, gedurende een periode van zes tot twaalf maanden, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarbij eenmaal sprake is geweest van seksueel binnendringen van haar lichaam met zijn vinger. Verdachte heeft daarmee de belangen van zijn zus, die onvoorwaardelijk mocht vertrouwen op de bescherming van haar 11 jaar oudere broer, volslagen ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoeften en gevoelens. Haar geestelijke- en lichamelijk integriteit zijn daardoor in ernstige mate aangetast. Hoe schadelijk dat voor haar is geweest en mogelijk nog zal zijn, blijkt onder andere uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aard en hoogte van de straf rekening gehouden met verdachtes documentatie waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake strafbare feiten tot straf is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte die blijken uit de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage van 17 februari 2015. Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de onwenselijk lange termijn die is gelegen tussen het moment waarop [verdachte] als verdachte werd aangemerkt en de uiteindelijke behandeling ter terechtzitting. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding in te gaan op het voorstel van de officier van justitie om de op te leggen straf deels voorwaardelijk te doen zijn, met oplegging van de door de reclassering genoemde voorwaarden. Verdachte heeft aangegeven alles in het werk te zullen stellen om herhaling van feiten als deze in de toekomst te voorkomen, waartoe hij inmiddels bij Dimence de nodige trainingen heeft gevolgd. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om verdachte thans, bijna 14 jaar na dato, nog eens in een strafrechtelijk kader te onderwerpen aan een reclasseringstoezicht en een eventuele behandelverplichting.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan het [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert (na aanvulling) veroordeling van de verdachte tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding van in totaal € 27.788,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen bijdrage CAK, therapie en reiskosten € 4.079,--
  • inkomstenderving en pensioentekort € 29.498,60
  • immateriële schade van € 11.000,--.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij van de totale door haar gevorderde materiële schadevergoeding (de eigen bijdrage CAK, therapie en reiskosten en de inkomstenderving en pensioentekort) van € 33.577,60 de helft, te weten een bedrag van
€ 16.788,80 vordert van verdachte. De immateriële schade ad € 11.000,-- wenst zij volledig van verdachte vergoed te krijgen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde in het geheel dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte bereid is tot betaling aan de benadeelde partij van maximaal € 2.500 ter zake van immateriële schade en
€ 2.039,50 ter zake van (de initieel gevorderde) materiële schade.
Met betrekking tot het overige deel van gevorderde immateriële schade is de raadsman van mening dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, aangezien dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet aannemelijk is gemaakt.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding van € 14.749,30, die ziet op (de helft van) inkomstenderving en pensioentekort, is de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, waartoe de raadsman aanvoert dat hij de op die vordering betrekking hebbende stukken pas op
6 maart 2015 heeft ontvangen en daardoor onvoldoende tijd en gelegenheid heeft gehad de vordering naar behoren voor te bereiden en deze met verdachte te bespreken.
Een aanhouding van de zaak, teneinde hem in de gelegenheid te stellen de vordering nader te bestuderen en deze alsnog met verdachte te bespreken, leidt volgens de raadsman tot een onaanvaardbare vertraging en daarmee tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij deels ontvankelijk in haar vordering en is deze deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
Van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 2.500,-- toewijsbaar. De rechtbank heeft de omvang van deze schade geschat, waarbij is gekeken naar wat in vergelijkbare zaken aan immateriële schade is toegekend. Bovendien is de immateriële schade voor dit gedeelte niet betwist. Voor hetgeen meer gevorderd wordt aan immateriële schadevergoeding, acht de rechtbank onvoldoende feitelijke onderbouwing aanwezig. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stellingen alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure en daarmee tot een onevenredige belasting van het geding, zodat de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet ontvankelijk zal verklaren.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de aanvankelijk door de benadeelde gevorderde materiële schade van € 2.039,50 dient te worden toegewezen nu deze schadepost niet is betwist en de rechtbank deze rechtmatig en gegrond voorkomt. Ten aanzien van de nadere vordering van de benadeelde partij van € 14.749,30 ter zake materiële schade (inkomstenderving en pensioentekort) is de rechtbank van oordeel dat de verdediging, gelet op het tijdstip waarop deze nadere vordering is ingediend, onvoldoende in de gelegenheid is geweest deze te bestuderen en met verdachte te bespreken. Het betreft hier een vordering die, onder meer gelet op de bij het slachtoffer (nog steeds) aanwezig problematiek, gecompliceerd is van aard. Dat maakt dat op basis van de thans aanwezig procestukken, de omvang van de schade niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld waardoor de vordering zich niet leent voor een afdoening in deze procedure.
Met een nadere bestudering en beschouwing van de aan deze vordering ten grondslag liggende feiten en omstandigheden gaat de nodige tijd gemoeid. Een aanhouding van de zaak leidt derhalve tot een onaanvaardbare vertraging en tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ook in dit deel van haar vordering niet ontvankelijk zal verklaren.
Alles afwegende zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 4.539,50. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende (het bewezenverklaarde) feit. Omdat in deze zaak een periode is bewezenverklaard, zal de rechtbank als datum van het schadeveroorzakende feit de einddatum van deze periode hanteren, te weten 26 maart 2001. Vanaf deze datum dient de vermeerdering met de wettelijke rente plaats te vinden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De benadeelde partij kan haar vordering, voor zover deze niet ontvankelijk is verklaard, aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 36f Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 4.539,50 (vierduizendvijfhonderdnegenenderig 50/100 euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 maart 2001;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 23.249,30 niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.