15.De rechtbank overweegt het volgende.
Nadere bestudering van de legesbrief van 27 maart 2009 in combinatie met de daaraan voorafgaande legesbrief van 2 oktober 2008, leert dat de zinsnede “In eerste instantie heeft u aangegeven zelf een partiële herziening van het bestemmingsplan aan te leveren” niet ziet op het perceel Oude Enschedeseweg, maar op het perceel Kalkdijk/Welmerweg.
In de brief van 2 oktober 2008 worden leges in rekening gebracht voor een artikel 19 lid 2 WRO procedure voor de Kalkdijk/Welmerweg. De leges bedragen € 897,00.
Daarnaast staat in deze brief dat tevens middels een partiële herziening van het bestemmingsplan, de te bouwen schuur alsmede de totale situatie bestemmingsplanmatig vastgelegd zal worden.
Verderop staat: “U heeft aangegeven zelf de partiële herziening van het bestemmingsplan te zullen aanleveren”.
De rechtbank begrijpt - na herhaalde lezing - dat in eerste instantie voor het perceel Kalkdijk/Welmerweg zowel een artikel 19, lid 2 WRO procedure (voor de bouwkavel) als een partiële bestemmingsplanherziening (voor de reeds vergunde maar niet gebouwde schuur en vanwege de totale situatie) liep. Voor dat laatste zou [eiseres] dus een concept aanleveren. Later heeft de gemeente besloten het betreffende bestemmingsplan in zijn geheel (althans niet partieel) te herzien. Na de zin: “In eerste instantie heeft u aangegeven zelf een partiële herziening van het bestemmingsplan aan te leveren” volgt: “Omdat uw plannen opgenomen worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is dat niet nodig.”
De bedoelde zin in de legesbrief van 27 maart 2009 (“In eerste instantie heeft u aangegeven zelf een partiële herziening van het bestemmingsplan aan te leveren”), slaat dus terug op de aanlevering van een partiële herziening voor het perceel Kalkdijk/Welmerweg.
Er was dus niet in eerste instantie sprake van een partiële herzieningsprocedure voor de Oude Enschedeseweg. De eerste insteek was een vrijstelling ex artikel 19, lid 2, WRO.
16.Eén en ander volgt ook uit het verzoek van [eiseres] d.d. 24 juni 2008, waarin hij vraagt om toepassing van artikel 19, lid 2, WRO voor het oprichten van een RvR-woning aan de Kalkdijk ongenummerd
envoor een woning in de Kernrandzone. Dit betreft de woning aan de Oude Enschedeseweg (brief van de gemeente van 7 juli 2008, productie 3 bij repliek).
17.Wel staat vast dat op een later moment alsnog is gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan. Dit is besproken tijdens een overleg van 8 november 2009.
De aanleiding voor de bespreking was dat er veel tegenstand bestond tegen bebouwing aan de Oude Enschedeseweg. Overwogen is of er een andere locatie mogelijk was, maar die was er (kennelijk) niet. Volgens de gemeente was het op dat moment sneller om toch het bestemmingsplan partieel te herzien, dan om de vrijstellingsprocedure te doorlopen. Tussen partijen is nader overeengekomen dat het bestemmingsplan partieel zou worden herzien, aldus de gemeente (alinea 25 conclusie van antwoord). Ook in de daaropvolgende legesbrief (d.d. 10 maart 2010, productie 12 bij repliek) staat dat de situatie in samenspraak tussen [eiseres] en wethouder Diepenmaat is veranderd.
De rechtbank overweegt dat, indien na een gesprek tussen partijen wordt besloten tot een andere route, aangenomen moet worden dat dat tussen partijen is overeengekomen. [eiseres] heeft ook niet gesteld (en dus ook niet onderbouwd) dat de gemeente dat eenzijdig heeft opgelegd of dat hij dat niet wilde of zich daartegen heeft verzet. Bovendien start een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 2, WRO met de aanvraag van een bouwvergunning. In die zin had [eiseres] het zelf in de hand de artikel 19, lid 2, WRO procedure te starten. Voor de Oude Enschedeseweg heeft [eiseres] geen bouwvergunning aangevraagd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er wat dit onderdeel betreft niet geconcludeerd kan worden tot een aan de gemeente toe te rekenen vertraging.
2. Overleg met provincie over de Rood voor Rood locatie.
18.In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de gemeente er geen verklaring voor heeft dat ze niet eerder met de provincie heeft overlegd over de RvR locatie, hoewel deze al in maart 2009 bekend was. Ook toen was afgesproken dat de partiële herzieningsprocedure zou worden doorlopen, heeft het nog enkele maanden geduurd voordat dit overleg heeft plaatsgevonden. De gemeente lijkt hier niet te hebben voldaan aan haar verplichting de procedure zo snel mogelijk te doorlopen.
19.De rechtbank overweegt thans het volgende. Volgens de gemeente was er door de provincie een algemene verklaring van geen bezwaar (als bedoeld in artikel 19, lid 2, WRO) afgegeven. Nu dat niet is betwist moet de rechtbank daarvan uitgaan. Strikt genomen was er daarom, toen partijen er nog vanuit gingen dat de vrijstellingsprocedure zou worden doorlopen, geen reden om met de provincie te overleggen over de tweede RvR locatie. Die aanleiding ontstond pas toen op 8 november 2009 alsnog werd besloten om een partiële herzieningsprocedure te doorlopen.
Volgens de gemeente is het lastig een gesprek te plannen tussen een wethouder en een gedeputeerde. Het gesprek zal in februari of maart 2010 hebben plaatsgevonden, aldus de gemeente.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente hier niet heeft voldaan aan haar contractuele plicht om de procedure zo spoedig mogelijk af te ronden. Die plicht houdt immers ook in dat de gemeente er moeite voor doet (zich inspant) om de procedure zo snel mogelijk te doorlopen. Niet alleen was er een contractuele plicht, maar ook waren er grote belangen voor [eiseres] om de procedure snel te doorlopen. De gemeente was daarvan op de hoogte (zoals onder meer blijkt uit productie 98 van de gemeente).
Tussen november 2009 en maart 2010 liggen vijf maanden. Zonder nadere uitleg, die niet is gegeven, kan de rechtbank niet inzien dat een dergelijke afstemming, ondanks drukke agenda’s, niet eerder had kunnen plaatsvinden. De rechtbank komt tot het oordeel dat de gemeente hier circa vier maanden tijd heeft verloren.
20.Ter zitting is namens de gemeente aangevoerd dat er geen sprake is van een vertraging, omdat [eiseres] ondertussen stukken moest aanleveren ten behoeve van de partiële herzieningsprocedure.
De rechtbank overweegt hierover dat de betreffende stukken bij brief van 25 februari 2010 zijn opgevraagd bij [eiseres] (productie 78 bij dupliek). Ze zijn op 11 maart 2010 aangeleverd. Derhalve twee weken later.
De rechtbank is van oordeel dat ook de brief van 25 februari 2010 eerder verstuurd had kunnen worden. In november 2009 was immers al besloten dat deze procedure gevolgd zou worden. Uit de brief van 7 januari 2010 van de gemeente (productie 16 bij repliek) moet echter worden afgeleid dat de gemeente eerst het gesprek met de provincie wilde afwachten. Zodoende heeft het wachten op het gesprek met de gedeputeerde wel degelijk een vertraging betekend.
3. Opdracht aan stedenbouwkundig bureau.
21.In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat vooralsnog onduidelijk is of de gemeente in deze periode (tussen het opvragen van stukken bij [eiseres] bij brief van 25 februari 2010 en de opdracht aan een stedenbouwkundig bureau om een ontwerp te maken) heeft voldaan aan haar verplichting uit de Rood voor Rood regeling.
22.Uit de nader door de gemeente overgelegde stukken blijkt dat zij op 4 maart 2010 aan één (of meer) stedenbouwkundig bureau(s) heeft gevraagd een globale prijsindicatie in te dienen. Op 24 maart 2010 heeft zij (in elk geval) één van die bureaus gevraagd een offerte uit te brengen voor een partiële herziening (productie 98 van de gemeente). Op 16 april 2010 is de offerte ontvangen en op 28 juni 2010 is de opdracht tot het opstellen van een partiële herziening aan dit bureau gegeven (productie 99 van de gemeente).
Het bureau heeft op 12 september 2010 een concept voorontwerp bestemmingsplan partiële herziening Oude Enschedeseweg aangeleverd (productie 80 bij dupliek).
23.De rechtbank is van oordeel dat de gemeente hier voldoende voortvarend te werk is gegaan. Hoewel de uitnodiging voor een prijsopgave wellicht nog eerder had kunnen worden verstuurd (immers, al in november 2009 was bekend dat de partiële herzieningsprocedure gevolgd zou worden), was als voorwaarde voor het opstellen van een ontwerp ook gesteld dat [eiseres] de leges ad € 15.356,00 zou hebben betaald (brief van 25 februari 2010). Op 18 mei 2010 is een betalingsafspraak gemaakt over de betaling van de leges (productie 79 bij dupliek). De laatste betaling zou plaatsvinden uiterlijk 31 juli 2010. [eiseres] stelt dat hij tijdig heeft betaald. De gemeente stelt dat [eiseres] op 21 mei € 5.356,00 heeft betaald en op 20 september 2010 € 10.000,00 (antwoordakte d.d. 18 juni 1014). Wat daarvan ook zij, vast staat dat de gemeente de opdracht aan het stedenbouwkundig in dezelfde periode, zelfs eerder dan de laatste betaling, heeft verstrekt.
4. Aanbieden voorontwerp bestemmingsplan aan College van B&W.
24.De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen vooralsnog van oordeel te zijn dat de gemeente geen verwijt valt te maken voor het tijdsverloop tussen de ontvangst van het concept voorontwerp bestemmingsplan op 12 september 2010, en het aanbieden van het voorontwerp bestemmingsplan aan het College van B&W op 22 februari 2011.
25.De rechtbank blijft bij dat oordeel. Uit het dossier (productie 81 tot en met 91 bij dupliek) volgt dat in deze periode veelvuldig overleg is gevoerd tussen de gemeente en (gemachtigden van) [eiseres] en [B] over de invulling van het perceel. De laatste stukken zijn op 21 december 2010 aangeleverd door [eiseres], waarop de gemeente op 6 januari 2011 het stedenbouwkundig bureau heeft gevraagd een definitief voorontwerp aan te leveren. Dit is op 22 februari 2011 aangeboden aan het College van B&W.
5. Van toezenden voorontwerp bestemmingsplan aan het College van B&W naar het vaststellen van het ontwerp bestemmingsplan door het College van B&W.
26.Het voorontwerp bestemmingsplan is op 22 februari 2011 aangeboden aan het College van B&W (productie 18 bij repliek). Het voorontwerp is op dezelfde datum door het College vastgesteld (productie 56 bij antwoord).
Het voorontwerp is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 4 maart 2011 vier weken ter inzage gelegd. Er zijn meerdere inspraakreacties ingediend.
In deze periode is het voorontwerp ook behandeld in de Commissie Ruimte en Milieu, zoals overwogen in r.o. 16.1 van het tussenvonnis. Nadat het College van B&W had besloten de bestemmingsplanprocedure toch voort te zetten, zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt in de inspraakreactienota. Ze hebben deels geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Aldus is op 6 september 2011 het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld door het College van B&W.
27.De rechtbank is van oordeel dat in deze periode een aan de gemeente toe te rekenen vertraging van twee maanden is ontstaan vanwege het advies van de Commissie Ruimte en Milieu. Er is gewacht met het behandelen van de inspraakreacties tot duidelijk was dat de procedure toch werd voortgezet (productie 58 bij antwoord). Zonder het handelen van de Commissie Ruimte en Milieu, zouden direct na het einde van de inspraakperiode (4 weken na 4 maart 2011) de inspraakreacties behandeld hebben kunnen worden.
Dat de behandeling van de inspraakreacties zelf niet snel genoeg heeft plaatsgevonden, heeft [eiseres] niet gesteld.
6. Vaststellen bestemmingsplan.
28.De rechtbank heeft in het tussenvonnis (r.o. 16) overwogen dat, nu het bestemmingsplan niet is vastgesteld binnen de wettelijke termijn van 12 weken na de terinzagelegging, de gemeente daarmee niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de RvR-overeenkomst. De rechtbank blijft bij dat oordeel. De vertraging is 4½ maand.
7. Procedures na vaststellen bestemmingsplan.
29.Binnen twee weken na het vaststellen van het bestemmingsplan, moet het plan bekend gemaakt worden (artikel 3.8, lid 3, Wro). Er volgt wederom een terinzagelegging en binnen deze termijn van zes weken (in casu: 8 juni 2012 tot en met 19 juli 2012) kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (hierna: ABRvS). Er is door een groot aantal belanghebbenden (in één beroepschrift) beroep ingesteld. De ABRvS heeft de beroepen bij uitspraak van 27 maart 2013 niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard (productie 65 bij antwoord).
30.De rechtbank overweegt dat het instellen van beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, geen vertraging in de procedure betreft die aan de gemeente is toe te rekenen.
Een ingesteld beroep heeft bovendien geen schorsende werking (artikel 6:16 Awb), zodat aangenomen moet worden dat het bestemmingsplan van kracht is sinds 30 mei 2012.
De rechtbank merkt nog op dat op 4 oktober 2012 een omgevingsvergunning is aangevraagd door [B] voor het bouwplan op dit perceel. De omgevingsvergunning is op 19 december 2012 verleend (productie 67 bij repliek).
Tussenconclusie
31.Op grond van het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat er voor wat betreft de compensatiekavel aan de Oude Enschedeseweg, een aan de gemeente toe te rekenen vertraging is ontstaan van 10½ maand (zie r.o. 19, 27 en 28).
Schade en causaal verband
32.[eiseres] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de ontstane (vertragings)schade en heeft, voor zover nodig, verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd.
33.De rechtbank overweegt dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk is gemaakt door [eiseres]. Evenzeer is aannemelijk dat de door de gemeente veroorzaakte vertraging, in elk geval deels, de oorzaak is van de schade. Dat geldt in elk geval voor het opzeggen van het krediet door de Rabobank, die volgens de onbestreden stelling van [eiseres] de bedrijfsovergang heeft gefinancierd (alinea 24 conclusie van repliek). De rechtbank acht het aannemelijk dat het verloop van tijd een rol heeft gespeeld bij het feit dat [eiseres] niet meer aan zijn rente- en aflossingsverplichting kon voldoen. Als er eerder een onherroepelijke bouwvergunning c.q. een onherroepelijke herziening van het bestemmingsplan zou zijn geweest, zou hij de percelen immers ook eerder hebben kunnen doorverkopen.
Eén en ander is voldoende om een verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk te maken.
34.Ter zitting is namens de gemeente gevraagd om, indien geen eindvonnis wordt gewezen, tussentijds hoger beroep open te stellen. De rechtbank zal dat verzoek niet toewijzen, omdat het niet is onderbouwd. Als daarvoor geen goede reden bestaat, is het in strijd met de goede procesorde om de procedure in eerste aanleg aldus te vertragen.
De rechtbank merkt echter op dat een (gemotiveerd) verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen ook na een tussenvonnis (maar wel binnen de beroepstermijn) nog kan worden gedaan (HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510).
35.[eiseres] zal worden opgedragen te bewijzen zoals overwogen in r.o. 9. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
I. Draagt [eiseres] op om te bewijzen als overwogen in rechtsoverweging 9, laatste alinea.
II. Bepaalt dat indien [eiseres] bewijs wenst te leveren door getuigen deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren, die hierbij tot rechter-commissaris wordt benoemd.
III. Verwijst de zaak naar de civiele rol van deze rechtbank van woensdag 11 maart 2015 voor dagbepaling enquête en draagt [eiseres] op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen dan wel dat hij geen bewijs door getuigen wenst te leveren.
IV. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Bottenberg – van Ommeren, Hangelbroek en Van der Veer en is op 25 februari 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.