ECLI:NL:RBOVE:2015:1634

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
C/08/137428 HA ZA 13-147
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van der Veer
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met betrekking tot paragliden en bewijsopdracht

In deze letselschadezaak, die voortvloeit uit een paragliding-incident, heeft de rechtbank Overijssel op 25 maart 2015 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.A. Janse, had een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Paragliding Inferno B.V. en instructeur [gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Dijkman. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond tijdens een paragliding-activiteit, waarbij eiser stelde dat hij door de instructeur onterecht was geduwd, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank had eerder, bij tussenvonnis van 12 november 2014, aan eiser bewijs opgedragen om zijn stellingen te onderbouwen. Echter, eiser slaagde er niet in om het gevraagde bewijs te leveren. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de instructeur onrechtmatig had gehandeld of dat er sprake was van een onveilige situatie tijdens de start. Hierdoor kon de vordering van eiser niet worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van de gedaagden, die in totaal op € 3.573,-- werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/137428 HA ZA 13-147
datum vonnis: 25 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats 1],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat mr. F.A. Janse te Barneveld,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidParagliding Inferno B.V.,
gevestigd te Almelo,
2. [gedaagde],wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
verder te noemen Inferno c.s.,
advocaat mr. J. Dijkman te Almelo.

Het procesverloop

Bij tussenvonnis van 12 november 2014 is aan [eiser] bewijs opgedragen. Na opgave door [eiser] van verhinderdata van partijen, advocaten en twee te horen (niet met name genoemde) getuigen is de enquête bepaald op 26 januari 2015.
Op 21 januari 2015 is desgevraagd zijdens [eiser] medegedeeld dat de Franse getuige op de bepaalde datum niet beschikbaar was en is zijdens [eiser] verzocht de zaak eind februari voor dagbepaling op de rol te zetten.
Na gemaakt bezwaar tegen deze gang van zaken vanwege Inferno is door de rechtbank bepaald, dat [eiser] een laatste kans kreeg tot het horen van de nog op te geven getuige, waartoe ter rolle van 11 februari 2015 dagbepaling voor verhoor te houden vóór 15 april 2015 diende plaats te vinden aan de hand van tijdig voordien op te geven verhinderdata en naam van die getuige.
Echter eerst op 12 februari 2015 liet [eiser] weten dat hem die week pas gebleken was, dat de betrokken getuige ([R]) overleden was en het beoogde verhoor geen doorgang kon vinden.
Het verzoek van [eiser] om nog een aanhouding te verkrijgen van vier weken om nog andere potentiele getuigen te gaan benaderen, is na bezwaar van Inferno afgewezen.
Wel is [eiser] vervolgens op diens verzoek de gelegenheid geboden om ter rolle van 11 maart 2015 bij akte na tussenvonnis (anderszins) aan zijn bewijsopdracht te voldoen.
Van die gelegenheid heeft [eiser] echter geen gebruik gemaakt en vervolgens op 11 maart 2015 aan de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.

De verdere beoordeling van het geschil en de gronden van de beslissing

1. Bij het tussenvonnis van 12 november 2014 was aan [eiser] te bewijzen opgedragen:
De stelling van [eiser] dat hij tijdens de tweede start aarzelde en –naar de rechtbank begrijpt- eigenlijk die start ook wilde afbreken, maar instructeur [gedaagde] dat door fysiek ingrijpen heeft verhinderd en hem –letterlijk dan wel figuurlijk- “over de rand heeft geduwd”.
2. De rechtbank stelt vast dat [eiser] geen bewijs ter voldoening van de aan hem gegeven bewijsopdracht heeft geleverd, niet geslaagd is in het vervullen daarvan en mitsdien op geen enkele wijze vast is komen te staan het door [eiser] aan instructeur [gedaagde] verweten handelen tijdens die start.
3. Daarmede is die (op zich uitzonderlijke) situatie tijdens de start direct voor/tijdens het ongeval, geen basis om de vordering van [eiser] te beoordelen en blijft daartoe hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 14 november 2014 overigens en meer speciaal onder de punten (13.) en (14.) heeft overwogen en/of vastgesteld.
4. Dienvolgens kan van een onveilige situatie dan wel onverantwoord handelen tijdens de start van [eiser] door Inferno niet worden gesproken en is zijdens Inferno geen tekortkoming als cursus-organisator aan de orde, die de vordering van [eiser] zou kunnen dragen.
Evenmin is instructeur [gedaagde] in dat kader enig onrechtmatig handelen en/of nalaten ten opzichte van [eiser] te verwijten, dat aanleiding zou kunnen geven tot enige vorm van toewijzing van diens vordering.
Conclusie
5. De vordering van [eiser] tegen Inferno en/of [gedaagde] zullen worden afgewezen en [eiser] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De rechtbank rechtdoende:

I. Wijst af de vorderingen van [eiser] tegen Inferno en/of [gedaagde].
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van Inferno en [gedaagde] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 1.836,-- aan griffierechten en € 1.737,-- (3 punten, tarief III) aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr J.H. van der Veer en op woensdag 25 maart 2015 in het openbaar uitgesproken door mr. W.K.F. Hangelbroek, in tegenwoordigheid van de griffier.