ECLI:NL:RBOVE:2015:1726

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
Awb 11/1027
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van planschadevergoeding voor het oprichten van windmolens in de gemeente Noordoostpolder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, hebben eisers, N. Knoppers h.o.d.n. Knoppers Windstroom en Knoppers Exploitatie BV, een beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder om hen een tegemoetkoming in planschade te verlenen. De aanvraag werd afgewezen op 2 november 2010, en het daartegen gemaakte bezwaar werd op 10 mei 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eerder, in een tussenuitspraak van 20 december 2011, verweerder de gelegenheid gegeven om het bestreden besluit te herstellen of een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft op 14 februari 2012 een aanvullend besluit genomen, maar eisers hebben hun beroep niet ingetrokken, ondanks gesprekken over een minnelijke oplossing.

De behandeling ter zitting vond plaats op 17 maart 2015, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en een deskundige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak oorspronkelijk bij de rechtbank Zwolle-Lelystad was ingediend, maar door herstructurering van de rechtbanken is de zaak overgenomen door de rechtbank Oost-Nederland, die later is gesplitst in de rechtbank Gelderland en de rechtbank Overijssel. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de behandeling door de rechtbank Overijssel.

Eisers hebben gesteld dat zij planschade hebben geleden door het niet meer kunnen oprichten van windturbines op hun percelen, als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich gebaseerd op een advies van de SAOZ, waaruit blijkt dat er geen sprake is van planologisch nadeel. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het advies van de SAOZ mocht volgen en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de planschadevergoeding standhoudt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/1027

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

N. Knoppers h.o.d.n. Knoppers Windstroom,
Knoppers Exploitatie BV,
te Emmeloord, eisers,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder, verweerder,

gemachtigden: M. Wierstra en R. van den Belt.
11/1027
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2010 heeft verweerder de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 10 mei 2011 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 20 december 2011 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is in de gelegenheid gesteld het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen.
Op 14 februari 2012 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen hieromtrent kenbaar te maken.
Van die mogelijkheid hebben zij gebruik gemaakt.
In verband met gesprekken over een minnelijke oplossing van het geschil is de behandeling van het beroep op verzoek van partijen aangehouden. Op 3 juli 2014 heeft gemachtigde van eisers laten weten dat er een overeenkomst is getekend. Genoemde overeenkomst heeft niet geleid tot intrekking van het beroep. Eisers hebben laten weten prijs te stellen op een nadere zitting.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door E.M. Jaarsma, deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) in werking getreden. Op dat moment werd de rechtbank Midden-Nederland bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Omdat er op dat moment al een tussenuitspraak in deze procedure was gedaan, is de behandeling van het beroep overgenomen door de rechtbank Oost-Nederland. Deze is op
1 april 2013 gesplitst in de rechtbank Gelderland en rechtbank Overijssel. Partijen hebben desgevraagd laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank Overijssel uitspraak doet in het geschil.
2. Voor een uitgebreide beschrijving van het procesverloop en de geschilpunten verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 20 december 2011.
3. Eisers beheren een tweetal windmolens op de percelen Espelerringweg 11 en 13 in de gemeente Noordoostpolder. Als gevolg van het in werking treden van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, 2e wijziging van de herziening van de voorschriften “Windmolens in het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2000”” is het oprichten van windturbines op genoemde percelen onmogelijk geworden.
Eisers stellen dat zij als gevolg hiervan planschade hebben geleden. Verweerder bestrijdt dat.
In de tussenuitspraak van 20 december 2011 heeft de rechtbank ten aanzien van de beslissing op bezwaar, waarbij verweerder het primaire besluit tot afwijzing van planschade heeft gehandhaafd, als volgt overwogen.
Ten aanzien van het onderdeel van het besluit dat ziet op het afwijzen van planschade in verband met het niet meer kunnen plaatsen/vernieuwen van windmolens is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het advies van de SAOZ heeft kunnen baseren. De daartegen door eisers aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de SAOZ een te beperkt advies heeft gegeven over het verzoek van eisers, door niet in te gaan op de stelling van eisers dat het niet langer kunnen oprichten van windturbines gevolgen heeft voor de waarde van het eigen agrarische perceel als geheel.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en de SAOZ gevraagd om een nadere toelichting op dit punt. Op grond van de brief van de SAOZ van 23 januari 2012 heeft verweerder besloten het verzoek om planschade af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte een nieuw primair besluit heeft genomen, zonder een eerder besluit in te trekken of te wijzigen. De nu voorliggende variant is in de visie van eisers in strijd met de wet.
De artikelen 8:51a en volgende van de Awb bevatten geen voorschriften over de vorm en wijze waarop het bestuursorgaan een door de rechtbank vastgesteld gebrek dient te herstellen.
Ter zitting is desgevraagd door gemachtigde van verweerder verklaard dat met het besluit van 14 februari 2014 niet bedoeld is een nieuw primair besluit te nemen. Beoogd is hiermee de motivering van de beslissing op bezwaar van 10 mei 2011 aan te vullen.
Teneinde het geschil finaal te kunnen beslechten volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat het besluit van 14 februari 2014 kan worden aangemerkt als een besluit waarbij de beslissing op bezwaar van 10 mei 2011 is hersteld.
5. In de brief van 23 januari 2012 heeft de SAOZ uiteengezet dat in het advies van oktober 2010 mede is beoogd de mogelijke waardevermindering van de percelen van aanvrager te betrekken. Daarin is immers gesteld dat “aanvrager overgangsrechtelijk dezelfde rechten en mogelijkheden behoudt, ook onder de nieuwe planologie, wat betreft het vervangen, te weten het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, van de bestaande turbines. Dat wil zeggen dat windmolens met een ashoogte tot 50 m planologisch overgangsrechtelijk nog steeds aan de orde zijn op zijn perceel. Reeds hieruit is op te maken dat van een waardedaling van het eigen agrarisch perceel absoluut geen sprake is, nu ook wat dat aspect betreft van een nadeliger situatie geen sprake is”.
Eisers hebben aangevoerd dat de SAOZ in het ongewisse heeft gelaten aan welke windturbines het overgangsrecht is gerelateerd. Verder hebben zij betoogd dat het rapport van de SAOZ geen taxatie bevat. Voorts hebben eisers het rapport “Studie Zogeffecten”, opgesteld in opdracht van eisers door Nesto Consulting, in geding gebracht.
De rechtbank stelt vast dat in het rapport van de SAOZ van oktober 2010 duidelijk is omschreven om welke windturbines het gaat. In het rapport worden de percelen waarop de turbines staan, zowel met het adres als het kadastrale nummer, beschreven. Hierover kan naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid bestaan. Het zou overigens meer voor de hand hebben gelegen als eisers dit punt in hun reactie op het conceptadvies van de SAOZ naar voren zouden hebben gebracht.
Zoals in de tussenuitspraak van 20 december 2011 is overwogen, mochten voorheen windturbines tot een ashoogte van 50 meter worden opgericht. Deze bouwmogelijkheid is planologisch vervallen, zodat bestaande turbines onder het overgangsrecht zijn komen te vallen. Dit levert een planologisch nadeel op. Nu de onmogelijkheid om windturbines op te richten ook geldt voor de omliggende percelen, levert dat echter ook een voordeel op, nu de wind niet wordt verzwakt door windturbines op omliggende percelen. Dit heeft een positief effect op de energieopbrengst. Dit, door de SAOZ geconstateerde, voordeel wordt bevestigd door het door eisers ingebrachte rapport over de Zogeffecten.
Naar aanleiding van het betoog van eisers dat in het (aanvullende) rapport van SAOZ geen taxatie is opgenomen die de conclusies bevestigt, overweegt de rechtbank als volgt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV1192) heeft de Afdeling overwogen dat de vraag of het college, zonder het (laten) uitvoeren van taxaties zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planologische verbeteringen opwegen tegen planologische verslechteringen op de percelen, bevestigend kan worden beantwoord. Een begroting van de waardevermindering respectievelijk waardevermeerdering is niet nodig indien de conclusie dat per saldo geen planologisch nadeel wordt geleden ook zonder die begroting voldoende inzichtelijk en duidelijk is. De rechtbank is van oordeel dat zich die situatie in dit geval voordoet.
De SAOZ heeft gemotiveerd onderbouwd waarom van planologisch nadeel geen sprake is en heeft die conclusie in zijn aanvullende brief gehandhaafd.
Eisers hebben, behalve het rapport van Nesto Consulting, dat de conclusies van de SAOZ ten aanzien van de Zogeffecten bevestigt, niets aangevoerd dat noopt tot een ander oordeel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het advies van de SAOZ mocht volgen. Het beroep is mitsdien ongegrond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep