ECLI:NL:RBOVE:2015:1821

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
08/730730-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en recidive van verdachte in Overijssel

Op 10 april 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld en een tweede diefstal. De feiten vonden plaats in de gemeente Enschede, waarbij de verdachte op 24 december 2014 veertien pakken koffie heeft gestolen uit een Albert Heijn supermarkt, vergezeld van bedreiging met geweld tegen een medewerker. Op 28 december 2014 heeft de verdachte opnieuw diefstal gepleegd, ditmaal van negen potjes oploskoffie uit een Em-té supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een zeer actieve veelpleger is, met een geschiedenis van middelengebruik en eerdere veroordelingen. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van bescherming van de samenleving. De verdachte is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse beoordeling na zes maanden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730730-14
Datum vonnis: 10 april 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in PI Overijssel, huis van bewaring de Karelskamp te Almelo, Bornsestraat 333.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Klooster en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 24 december 2014 in de gemeente Enschede met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen veertien, althans één of
meer pakken koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan supermarkt Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], een medewerker van die supermarkt,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke
bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tegen die [slachtoffer] heeft
gezegd, geroepen of toegevoegd: "Ik ga je steken, ik ga je steken" en/of "Ik
pak een mes en ik steek je", althans woorden van gelijke bedreigende aard of
strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2014 in de gemeente Enschede met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen negen, althans één of meer
potjes oploskoffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan supermarkt Em-té, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. [1] , [2] , [3] , [4]
Verdachte heeft bekend dat hij op 24 december 2014 koffie heeft gestolen bij Albert Heijn. Ten aanzien van de aan hem ten laste gelegde bedreiging heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij, toen hij door [slachtoffer] werd tegengehouden, in paniek wat tegen hem heeft geroepen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij begrijpt dat hetgeen hij heeft geroepen als een bedreiging kan worden opgevat. De rechtbank acht gelet op deze verklaring van verdachte alsmede op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en van getuige [getuige] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van voornoemde [slachtoffer].
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. [5] , [6]
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 december 2014 in de gemeente Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen pakken koffie, toebehorende aan supermarkt Albert Heijn, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], een medewerker van die supermarkt, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik ga je steken, ik ga je steken" en/of "Ik pak een mes en ik steek je".
2.
hij op 28 december 2014 in de gemeente Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen negen potjes oploskoffie, toebehorende aan supermarkt Em-té.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2
het misdrijf: diefstal.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van de Reclassering van
27 februari 2015 en 13 maart 2015. Uit de adviezen blijkt dat verdachte bekend staat als een zeer actieve veelpleger. Het delictgedrag lijkt gekoppeld te zijn aan middelengebruik. Aan verdachte is in 2010 een ISD-maatregel opgelegd. Na afronding van deze maatregel in mei 2012, is verdachte in juni 2012 gerecidiveerd. De reclassering heeft geprobeerd om voor verdachte een klinische opname in de Piet Roordakliniek en later bij Trajectum OBC Berkelland te realiseren. Deze opnames zijn echter niet gerealiseerd, omdat verdachte geen verplicht klinisch traject wilde en/of de gemaakte afspraken niet nakwam. Gezien de langdurige verslavingsproblematiek en de diverse mislukte hulpverleningstrajecten heeft de reclassering geadviseerd om wederom aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, worden opgelegd indien:
  • het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en,
de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank stelt vast dat aan alle bovengenoemde vereisten is voldaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld en een diefstal, feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële documentatie van 13 februari 2015 en hetgeen de verdachte hierover ter zitting heeft verklaard, in de vijf jaren voorafgaand aan deze door hem begane feiten ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De thans bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
De rechtbank stelt verder vast dat aan de vereisten van de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers is voldaan, nu tevens over een periode van vijf jaren voorafgaand aan 28 december 2014, ten aanzien van meer dan tien misdrijffeiten een proces-verbaal is opgemaakt tegen verdachte, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden.
Op grond van de documentatie en het feit dat verdachte in het verleden niet heeft willen meewerken aan verschillende hulpverleningstrajecten, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de ISD-maatregel, maar realiseert zich dat bij het achterwege laten van de maatregel onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein te verwachten is, aangezien verdachte dan zonder adequate behandeling van zijn problematiek wederom op zichzelf is aangewezen en opnieuw zal overgaan tot het veelvuldig plegen van misdrijven. Gelet op het vorenstaande, alsmede op de omstandigheid dat de feiten waaraan verdachte zich schuldig maakt in ernst toenemen, overweegt de rechtbank dat het maatschappelijk belang dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte. De ISD-maatregel is niet alleen gericht op behandeling van de betrokkene, maar beoogt ook de samenleving te beschermen tegen veel voorkomende criminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte open staat voor een klinische opname, maar niet in het kader van een ISD-maatregel. De raadsman van verdachte heeft bepleit om, indien de rechtbank van plan is om de ISD-maatregel op te leggen, de zaak aan te houden voor een nadere reclasseringsrapportage. De reclassering dient in de gelegenheid te worden gesteld te rapporteren over de wijze waarop er invulling dient te worden gegeven aan de maatregel.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen meerwaarde in een concreet plan van aanpak met betrekking tot de invulling van het ISD-traject. De rechtbank overweegt dat wat de behandeling van verdachte betreft er veel zal afhangen van zijn opstelling en inzet. Het is goed denkbaar dat verdachte in het kader van de ISD-maatregel de door hem gewenste klinische behandeling krijgt aangeboden.
Rekening houdend met de ernst van de problematiek van verdachte zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren. Dit betekent dat de rechtbank geen rekening houdt met de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank is tevens van oordeel dat overeenkomstig artikel 38s Sr het Openbaar Ministerie de rechtbank tussentijds dient te berichten over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. De rechtbank stelt daarbij als termijn voor de tussentijdse toetsing zes maanden na onherroepelijk worden van het vonnis.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38m, 38n en 38s Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2
het misdrijf: diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel: plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, voor de tijd van twee jaren;
  • beslist dat een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel als bedoeld in art. 38s Sr zal plaatsvinden en bepaalt als termijn daarvoor zes maanden, te rekenen vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging;
  • bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voordien de rechtbank zal berichten als bedoeld in art. 38s, eerste lid, Sr.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.
Buiten staat
Mr. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Eenheid Oost Nederland, met nummer PL0600-2014243239 van 29 december 2014. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv).
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 24 december 2014, pagina 3, 4 en 5.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 december 2014, pagina 11 en 12.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [naam] d.d. 28 december 2014, pagina 6.