ECLI:NL:RBOVE:2015:1985

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
08/951389-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting op 3 april 2015 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. C.Y. Huang, de vordering heeft gedaan om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaar. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Michels, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en andere getuigen zorgvuldig gewogen. De verklaring van het slachtoffer werd als inconsistent en onsamenhangend beoordeeld, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was om de beschuldigingen wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet volstond om tot een veroordeling te komen, vooral gezien het feit dat de verklaringen van andere betrokkenen niet bijdroegen aan de bewijsvoering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en heeft hij vrijspraak gekregen. De vordering van de benadeelde partij, die smartengeld had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen bij de vermeende feiten betrokken zijn.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/951389-13
Datum vonnis: 17 april 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1953 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 april 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] die toen de leeftijd van 12 jaren niet had bereikt,
dan welmet de hiervoor genoemde persoon ontuchtige handelingen heeft gepleegd, terwijl zij toen niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt;
feit 2:ontucht heeft gepleegd met deze aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2009 tot 7 januari 2013 in de gemeente Oldenzaal en/of te [plaats], gemeente Menterwolde, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren [geboortedag] 2005, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans éénmaal, zijn penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt/gebracht/gehouden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijstippen in of omstreeks de periode van 24 juli 2009 tot 7 januari 2013 in de gemeente Oldenzaal en/of te [plaats], gemeente Menterwolde, in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer], geboren [geboortedag] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen. althans éénmaal:
- door die [slachtoffer] laten voelen aan en/of betasten van zijn penis, althans geslachtsdeel en/of
- ( al dan niet over de kleding heen) voelen aan en/of betasten van de vagina, althans geslachstdeel, van die [slachtoffer] en/of
- houden van zijn penis voor het hoofd en/of de mond van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) ejaculeren en/of plassen in de mond van die [slachtoffer];
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juli 2009 tot 7 januari 2013 in de gemeente Oldenzaal en/of te [plaats], gemeente Menterwolde, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren [geboortedag] 2005, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans éénmaal:
- die [slachtoffer] (aan) zijn penis laten voelen en/of laten betasten en/of vasthouden en/of
- ( al dan niet over de kleding heen) (aan) de vagina, althans geslachtsdeel en/of schaamstreek, van die [slachtoffer] gevoeld en/of betast en/of
- zijn penis voor het hoofd en/of de mond van die [slachtoffer] gehouden en/of (vervolgens) geëjaculeerd en/of geplast in de mond van die [slachtoffer];

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de door verdachte in verzekering doorgebrachte tijd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de civiele vordering van [slachtoffer] toewijsbaar is tot het gevorderde bedrag van € 6.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft gevorderd daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] een voor verdachte zeer belastende verklaring heeft afgelegd en dat deze verklaring voldoende wordt ondersteund door het overige bewijsmateriaal.
De moeder en de oma van [slachtoffer] hebben over die feiten ook consistent verklaard en zij hebben waargenomen dat [slachtoffer] moest huilen en overstuur was. De zus van [slachtoffer], genaamd [zus], heeft gehoord dat verdachte met zijn penis in [slachtoffer] had gezeten in zijn slaapkamer en dat [slachtoffer] daarna een cadeautje uit mocht zoeken. Zij verklaart tevens, evenals de moeder van [slachtoffer], dat [slachtoffer] veel cadeautjes/poppen van verdachte heeft gekregen.
De officier van justitie is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] ook betrouwbaar is, terwijl de lezing van verdachte niet past bij de wijze waarop deze zaak aan het rollen is gekomen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en/of overtuigend bewijs. Daartoe heeft de verdediging allereerst aangevoerd dat niet aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan, nu in deze zaak niet meer bewijs is dan de verklaring van [slachtoffer]. Verdachte ontkent consequent en ten stelligste zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten.
De verklaringen van de overige gehoorde personen, waaronder de moeder, de oma en de juf van [slachtoffer], zijn te herleiden naar dezelfde bron, te weten de verklaring van [slachtoffer].
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat wel aan het bewijsminimum is voldaan, dit bewijs niet tot de overtuiging kan leiden dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. In dat verband heeft de raadsman gewezen op de verklaring van met name de moeder van [slachtoffer], mevrouw [moeder], die op een aantal punten aantoonbaar onjuistheden bevat, terwijl uit die verklaring wel blijkt dat zij probeert verdachte in een kwaad daglicht te stellen door te verklaren dat zij weet dat verdachte ook de kinderen van [naam 1] heeft misbruikt.
De verklaringen van de vader van [slachtoffer], [vader], afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris, bevat onjuistheden en leugens, zodat ook die verklaringen niet bijdragen tot het bewijs dan wel de overtuiging.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] tot het bewijs gebruikt, de zaak dient te worden aangehouden om het audiovisueel vastgelegde verhoor te bekijken en dat verhoor door de deskundige Jannie van der Sleen te laten beoordelen op de kwaliteit en de betrouwbaarheid.
5.3
De overwegingen van de rechtbank
Op 7 mei 2013 vindt het studioverhoor plaats van de dan 7-jarige [slachtoffer].
Zij begint als eerste te praten over het moment waarop zij vier jaar oud was en dat een man zijn kruis liet zien en een keer in haar mond heeft geplast en haar omkocht met snoepjes en koekjes. De man heet [verdachte] en is een ‘petofiel’. Dat woord wist zij van haar mamma. Als zij bij hem langs kwam, als mamma een keertje naar de C-1000 ging, liet hij zijn kruis zien en dan vroeg zij steeds om die cadeautjes en dan kreeg zij ook wel eens speelgoed. Zij was toen vier tot en met zes jaar oud.
De moeder van [slachtoffer], [moeder], doet op 12 maart 2013 aangifte tegen verdachte.
Zij verklaart onder meer het volgende.
[verdachte] is een vriend van [vader], de vader van [slachtoffer]. [verdachte] en [vader] hebben ook samengewerkt. [vader] is komen vast te zitten omdat hij iemand had doodgeschoten. [slachtoffer] is geboren op [geboortedag] 2005. Vanaf dat moment kwam [verdachte] vaker bij ons en hielp hij mij. Rond 2009 werd het contact met [verdachte] minder, hij nam afstand.
Toen [slachtoffer] 3½ jaar oud was gaf de begeleidster aan dat [slachtoffer] erg druk was. Ik had geen oorzaak voor haar afwijkend gedrag. Direct hierna zag ik de rode uitslag bij haar. [verdachte] kwam hierna niet meer bij ons. Hij is ongeveer drie jaar niet meer bij ons geweest. Ik wist dat [verdachte] regelmatig bij [vader] op bezoek ging in de gevangenis.
Op een gegeven moment belde [vader] mij op met de vraag of [verdachte] [slachtoffer] mee mocht nemen op bezoek. [vader] belde mij eind december 2012 op en het bezoek zou op 6 januari 2013 plaatsvinden.
Verdachte heeft de feiten ten stelligste ontkend. Hij heeft ook verklaard dat hij in het verleden regelmatig bij [moeder] kwam, maar dat hij op enig moment het contact met haar heeft verbroken, omdat zij contact kreeg met een andere man, genaamd [naam 2], en hij solidair wilde blijven met [vader].
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen ook in deze zaak het geval is, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, tenzij naast betrouwbare verklaringen van het veronderstelde slachtoffer een geringe mate van steunbewijs voorhanden is.
Ook in deze zaak zijn alle verklaringen terug te voeren op één bron, te weten [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet consistent en op onderdelen onsamenhangend is. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard over een periode dat zij vier tot en met zes jaar oud was. Dat moet dus geweest zijn in de periode 2009 tot en met 2011, terwijl in die periode volgens verklaringen van haar moeder en verdachte het contact met verdachte was verbroken.
Ten aanzien van 6 januari 2013 ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat verdachte op die dag, onderweg naar de gevangenis om de vader van [slachtoffer] te bezoeken, ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.
Niet kan worden uitgesloten dat er tussen verdachte en de minderjarige op seksueel gebied wat is voorgevallen, maar de rechtbank acht op basis van het thans voorliggende dossier niet op wettige en overtuigende wijze bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde feiten, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 6.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de post: smartengeld.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij dient in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres], niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. G. van Eerden en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015.