ECLI:NL:RBOVE:2015:229

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
C/08/165527 / KG ZA 14-427
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot machtiging te gelde maken van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde de vrouw in kort geding machtiging om de echtelijke woning te gelde te maken. De partijen, voormalig echtelieden, waren in een echtscheidingsprocedure tot een convenant gekomen waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de echtelijke woning. De vrouw stelde dat de man zijn medewerking aan de verkoop van de woning weigerde, terwijl zij de woning wilde verkopen vanwege de financiële situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw onvoldoende gewichtige redenen had aangevoerd om haar vordering toe te wijzen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verdeling van de woning al had plaatsgevonden, maar dat de uitvoering daarvan nog niet was gerealiseerd. De vrouw had niet aangetoond dat de man niet aan zijn financiële verplichtingen voldeed, en de huidige onderwaarde van de woning was het gevolg van gezamenlijke beslissingen van beide partijen. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/165527 / KG ZA 14-427
Vonnis in kort geding van 14 januari 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. T.L.V. de Jong te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.H. Hoekman te Almelo.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • het herstelexploit;
  • het op 6 januari 2015 door de man ingebrachte afschrift van een emailbericht;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van de vrouw;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. De echtscheiding tussen partijen is bij beschikking van 5 december 2012 uitgesproken en korte tijd daarna ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op 26 november 2012 zijn partijen bij convenant een verdeling van de huwelijksgemeenschap overeengekomen. Dit convenant is onderdeel van de beschikking van de rechtbank.
2.3.
Tot de huwelijksgemeenschap behoorde de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats].
2.4.
In artikel 3.1. van het convenant is bepaald dat de man met ingang van de datum dat de vrouw een eigen (huur)woning/woonruimte heeft, de volledige vaste lasten met betrekking tot de woning zal voldoen. Voorts is artikel 3.2 van het convenant bepaald dat het aandeel van de vrouw in de echtelijke woning wordt toegedeeld aan de man, zodra hij dit wenst en hij daartoe financieel in staat is, onder de verplichting om de op de woning rustende hypothecaire geldleningen voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld, met uitsluiting van de vrouw. De man zal indien hij de echtelijke woning overneemt tevens de onderwaarde van de echtelijke woning volledig op zich nemen. Deze toedeling van het aandeel van de vrouw in de echtelijke woning aan de man, vindt plaats onder de opschortende voorwaarde, zoals bepaald in artikel 3.3. van het convenant, namelijk dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wat betreft de verplichtingen die verbonden zijn aan de hypothecaire geldleningen. In artikel 3.4. van het convenant zijn partijen overeengekomen dat om het halfjaar, te beginnen bij 1 januari 2013, door partijen zal worden bekeken of de echtelijke woning alsnog te koop wordt gezet. De echtelijke woning zal dan te koop worden gezet als een van beide partijen dat wenst.
2.5.
De man kan op dit moment geen financiering krijgen ter verkrijging van de woning, zodat de vrouw niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en het aandeel van de vrouw in de woning niet aan de man kan worden toebedeeld. De vrouw wenst de woning te verkopen, maar de man wil daar op dit moment niet aan meewerken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -
I. de vrouw te machtigen ex artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot het te gelde maken van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] alsmede van de hieraan verbonden hypothecaire geldleningen;
II. de vrouw te machtigen alles te mogen doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van deze onder I genoemde onroerende zaak, met bepaling dat het in dezen te wijzen vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in verkoop geven van het onroerend goed bij een makelaar, alsmede te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats komt van de door de eigendomsoverdracht en levering van het onroerende goed noodzakelijke toestemming en/of handtekening van de man;
III. de man te veroordelen om de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden op het moment dat de woning zal worden verkocht aan een derde, dat wil zeggen op het moment dat de akte ten behoeve van de verkoop van voornoemde woning bij de notaris is verleden;
IV. de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de woning aan de
[adres] (hierna: de woning) alsmede de daarop rustende hypothecaire geldleningen, thans behoren tot een eenvoudige gemeenschap tussen partijen zoals bedoeld in artikel 3:166 BW. De vrouw stelt als deelgenoot gerechtigd te zijn verdeling van die gemeenschap te vorderen op grond van artikel 3:178 BW.
4.2.
Uit de parlementaire geschiedenis van de invoering van Boek 3 BW blijkt, dat met ‘verdeling’ in art. 3:182 BW bedoeld is het ‘vaststellen wat aan ieder der deelgenoten toekomt’. Daarvan is sprake op het moment dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door hen te sluiten overeenkomst van verdeling.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben partijen met het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant op 26 november 2012, overeenstemming bereikt over de verdeling van de woning. De in het echtscheidingsconvenant ten aanzien van de woning en daarmee verband houdende rechten en lasten tussen partijen gemaakte afspraken zijn door de rechtbank in de van 5 december 2012 daterende echtscheidingsbeschikking gesanctioneerd. De verdeling heeft derhalve al plaatsgevonden, zodat een sprake is van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW waarvan de vrouw verdeling kan vorderen.
4.4.
Aan de verdeling, althans aan één van de in het convenant genoemde wijzen van verdeling, is met betrekking tot de woning nog geen uitvoering gegeven. Partijen zijn nog gezamenlijk eigenaar van de woning.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man op dit moment geen financiering kan krijgen ter verkrijging van de woning, zodat de vrouw niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en het aandeel van de vrouw in de woning niet aan de man kan worden toebedeeld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning derhalve verkocht dient te worden en heeft daar, zo heeft zij onbetwist gesteld, reeds meerdere keren op tevergeefs bij de man op aangedrongen.
4.6.
Aangezien de man op dit moment zijn medewerking aan de verkoop van de woning weigert, heeft de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang om in kort geding te laten beoordelen of de verkoop van de woning door middel van een voorlopige voorziening gerealiseerd moet worden.
4.7.
De voorzieningenrechter komt vervolgens toe aan de vraag of de vorderingen van de vrouw moeten worden toegewezen. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat de bevoegdheid om wegens gewichtige redenen een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed te vragen, ingevolge het bepaalde in artikel 3:174 BW toekomt aan een deelgenoot van een gemeenschap. Nu de verdeling reeds heeft plaatsgevonden, is van een gemeenschap niet langer sprake en is de vrouw ook geen deelgenoot meer in een gemeenschap. In de omstandigheid dat de verdeling weliswaar heeft plaatsgevonden, maar dat daaraan nog geen uitvoering is gegeven, ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding om aan te sluiten bij de in artikel 3:174 BW gehanteerde criteria om te beoordelen of de vordering van de vrouw om haar te machtigen de woning te gelde te maken, voor toewijzing in aanmerking komt. Bij de beantwoording van die vraag moeten de belangen van beide partijen tegen elkaar worden afgewogen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het geval.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is vang gewichtige redenen als bedoeld in artikel 3:174 BW. De vrouw stelt een spoedeisend belang te hebben bij de verbreking van de financiële- en eigendomsbanden tussen partijen. Zij stelt nog steeds te worden geconfronteerd met door de man onbetaald gelaten gemeentelijke- en waterschapsbelastingen ter zake de woning. Enkel na sommaties en aanmaningen van de vrouw gaat de man over tot betaling, aldus de vrouw. De vrouw vreest dat de man gezien zijn financiële situatie niet langer in staat zal zijn de woonlasten te voldoen, in welk geval de hypotheeknemer zich tot haar zal wenden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vrouw er niet in geslaagd de door haar gestelde vrees aannemelijk te maken, nu door de man onbetwist is gesteld dat hij aan alle betalingsverplichtingen voldoet en dat eventuele vertraging in de betaling wordt veroorzaakt doordat de vrouw betalingsverzoeken laat liggen totdat er een aanmaning ligt, alvorens het betalingsverzoek aan de man door te zenden.
4.9.
Voorts heeft de vrouw gesteld dat de gemeente haar heeft verzocht gegevens aan te leveren betreffende haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de nadere verdeling van de gemeenschap. Uit de ter onderbouwing van deze stelling overgelegde brief van
17 december 2014 van de gemeente [X], blijkt dat de gemeente deze informatie opvraagt in het kader van een in januari 2015 nader in te stellen onderzoek in het kader van het vaststellen van het recht van de vrouw op een bijstandsuitkering. In dat kader is voor de gemeente van belang om te weten of de vrouw wellicht enige uitkering heeft te verwachten in het kader van de verdeling van de woning. Daarover kan de vrouw de gemeente ook op een andere wijze informeren, bijvoorbeeld aan de hand van stukken waaruit blijkt dat
– zoals tussen partijen niet in geschil is – sprake is van een forse onderwaarde van de woning.
4.10.
Op vorenstaande, door de vrouw aangevoerde gronden, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om haar vorderingen toe te wijzen. Daarbij laat de voorzieningenrechter wegen dat het belang van de vrouw bij het - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3.4 van het convenant - afdwingen van de verkoop van de woning, lijkt te bestaan uit de door haar ter zitting geponeerde stelling dat haar geduld op is en de nogmaals geformuleerde wens voort te gaan met haar leven, de echtscheiding achter zich te laten en ook niets meer te maken te hebben met de voormalige echtelijke woning. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen de door de man in zijn verweer geformuleerde belangen bij het voorlopig handhaven van de huidige situatie, waarin de man in de woning woont, en alle daarmee verband houdende lasten draagt. Terecht is door de man gesteld - en door de vrouw overigens niet betwist - dat de woning op dit moment fors onder water staat, in die zin dat de woning in 2006 is gekocht voor
€ 110.000,--, terwijl op de woning een hypotheek rust van € 128.000 en verkoop naar alle waarschijnlijkheid niet eens de oorspronkelijk betaalde prijs zal opleveren. Evenmin is aannemelijk geworden dat een restschuld wordt gedekt door de ter dekking van de hypothecaire lening afgesloten beleggingsverzekering, nu een deel van de opbrengst van de beleggingsverzekering volgens de man is verdampt, hetgeen door de vrouw niet, althans onvoldoende, is weersproken. Indien de woning verkocht zal worden, zal de man, die in loondienst werkzaam is, bij het realiseren van de onderwaarde harder worden getroffen dan de vrouw, die een bijstandsuitkering geniet. In dat kader is van belang dat de man ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat de hypothecaire lasten voor de woning jaarlijks ongeveer € 6.000,-- bedragen, terwijl het maar zeer de vraag is of hij voor ongeveer € 500,-- per maand een woning zal kunnen huren.
4.11.
Bovenstaande betekent dat er op dit moment geen gewichtige redenen zijn om de vrouw te machtigen om de woning te gelde te maken. De huidige onderwaarde van de woning houdt verband met de gedaalde huizenprijzen als gevolg van de huidige economische crisis, maar vindt primair haar oorzaak in de oververhypothekering van de woning. Dat is een beslissing die partijen destijds samen hebben genomen en onder de huidige omstandigheden dienen partijen samen de gevolgen van de beslissing te dragen. De vorderingen van de vrouw zullen dan ook worden afgewezen.
4.12.
Gelet op de omstandigheid dat partijen voormalig echtelieden zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. van der Veer en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: