In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld dat een ambtenaar van de Belastingdienst onterecht is ontslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de disciplinaire straf van ontslag niet in verhouding staat tot de ernst van het plichtsverzuim dat aan de ambtenaar werd verweten. De ambtenaar, die sinds 1980 werkzaam was bij de Belastingdienst, had verschillende gedragingen gepleegd die als plichtsverzuim konden worden aangemerkt, waaronder het onterecht declareren van reiskosten en het gebruik van dienstmiddelen voor privédoeleinden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de onjuiste declaraties en het gebruik van de diensttelefoon tijdens vakantie niet voldoende ernstig waren om ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Financiën vernietigd en bepaald dat de ambtenaar opnieuw moet worden beoordeeld op de passende disciplinaire straf. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ambtenaar recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.