ECLI:NL:RBOVE:2015:2655

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
08/280575-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal wapenbezit met voorwaardelijke celstraf en taakstraf

Op 2 juni 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 50-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van illegaal wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 september 2014 in Zwolle een aantal wapens en munitie voorhanden had, waaronder een machinegeweer en een pistool. Tijdens de zittingen op 13 februari en 19 mei 2015 heeft de officier van justitie, mr. M. van Nes, de veroordeling van de verdachte gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.P. Maris, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het derde feit, namelijk het voorhanden hebben van een machinegeweer en een pistool op 16 september 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel vrijgesproken moest worden van de feiten 1 en 2, omdat hij niet in de woning verbleef waar de wapens zich bevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van een gevangenisstraf op zijn bedrijf. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet wapens en munitie en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/280575-14 (P)
Datum vonnis: 2 juni 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 februari 2015 en 19 mei 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Nes en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. W.P. Maris, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 15 september 2014 in de gemeente Zwolle, een of meer wapens van categorie II, te weten een of meer magazijnen, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 15 september 2014 in de gemeente Zwolle, munitie van categorie III, te weten een of meer (knal)patronen 9 millimeter, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 16 september 2014 in de gemeente Zwolle, een of meer wapens van categorie III, te weten een machinegeweer (merk Armi Jager AP74, kaliber .22 long Rifle) en/of een pistool (merk Walther PP, kaliber 7.65 millimeter), en/of munitie van categorie III, te weten een of meer (knal)patronen (kaliber 9 millimeter) en/of (kogel)patronen (kaliber 7.65 millimeter), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs [1]
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken dan wel op de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
Wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte de magazijnen en knalpatronen voorhanden heeft gehad. Deze wapens en munitie bevonden zich in de woning van [naam], de toekomstige ex-echtgenote van verdachte, waar verdachte niet meer woonachtig is. Vanwege een door de rechtbank Overijssel uitgesproken voorlopige voorziening mag verdachte deze woning absoluut niet meer betreden. Verdachte heeft aldus niet over deze wapens en munitie kunnen beschikken en daarom moet vrijspraak volgen.
Wat betreft het onder 3 ten laste gelegde is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. De politie heeft op aanwijzen van [naam] in de woning van verdachte gezocht naar een wapen dat was verpakt in een vuilniszak. Nadat dit wapen was gevonden, heeft de politie vervolgens ten onrechte de bedrijfsbus van verdachte doorzocht alwaar het ten laste gelegde pistool, de Walther PP, is aangetroffen. De politie had, nadat het verpakte wapen was gevonden, niet verder mogen zoeken omdat geen sprake was van een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van nog meer wapens dan het wapen dat na informatie van [naam] was gevonden. Nu het pistool onrechtmatig is verkregen moet ten aanzien van dit wapen vrijspraak volgen.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde als volgt:
Blijkens het proces-verbaal van politie, pagina 22, hebben de magazijnen en knalpatronen zich op 15 september 2014 bevonden in de schuur bij de woning waar [naam] woonachtig is. Door de verdediging is ter zitting naar voren gebracht, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van [naam], dat verdachte op 15 september 2014 niet meer in die woning verbleef en volgens een rechterlijke uitspraak ook niet in die woning mocht komen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 15 september 2014 deze magazijnen en knalpatronen voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft hierover op die dag immers niet feitelijk kunnen beschikken omdat hij niet in de woning en de daarbij behorende schuur mocht komen. De rechtbank zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde als volgt:
Blijkens het proces-verbaal van politie, pagina 22, heeft [naam] voorafgaand aan de doorzoeking verklaard dat verdachte meerdere wapens had. Eén van deze wapens betrof volgens [naam] een verpakt wapen dat waarschijnlijk in de woning van verdachte of zijn bedrijfsbus zou liggen. Vervolgens is in de woning van verdachte het verpakte wapen gevonden. Gezien het feit dat daadwerkelijk een wapen in de woning van verdachte is aangetroffen en de verklaring van [naam] dat verdachte over meerdere wapens zou beschikken, konden de verbalisanten redelijkerwijs vermoeden dat er mogelijk in de door [naam] genoemde bedrijfsbus ook wapens en munitie aanwezig zouden zijn. Zij waren op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie gerechtigd de bedrijfsbus van verdachte te doorzoeken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank overweegt dat wat betreft het onder 3 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- proces-verbaal onderzoek wapen met fotomap; [2]
- proces-verbaal onderzoek wapen met fotomap; [3]
- verklaring verdachte. [4]
4.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3
hij op 16 september 2014 in de gemeente Zwolle, wapens van categorie III, te weten een machinegeweer, merk Armi Jager AP74, kaliber .22 long Rifle, en een pistool, merk Walther PP, kaliber 7.65 millimeter, en munitie van categorie III, te weten knalpatronen, kaliber 9 millimeter, en kogelpatronen, kaliber 7.65 millimeter, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 3
Het misdrijf:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft verzocht, met name gelet op de gevolgen die een gevangenisstraf voor verdachte zal hebben, verdachte een werkstraf op te leggen.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft in zijn woning een geweer en munitie en in zijn bedrijfswagen een geladen pistool voorhanden gehad. Verdachte heeft ten aanzien van het geladen pistool verklaard dat hij dit bij zich had omdat hij werd bedreigd door de nieuwe partner van zijn toekomstige ex-vrouw. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Hiertegen dient, in het bijzonder uit een oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden. Daarnaast brengt het ongecontroleerde wapenbezit gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee, waardoor een toename van wapenbezit, gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan, valt te vrezen.
Verdachte heeft een nagenoeg blanco strafblad en is niet eerder voor soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking geweest. Blijkens het rapport van Reclassering Nederland, d.d. 3 februari 2015, ervaart verdachte geen problemen met betrekking tot de verschillende leefgebieden. Verdachte is momenteel echter verwikkeld in een conflictueuze scheiding wat tot de nodige stress leidt. Het recidivegevaar wordt door de reclassering ingeschat als laag. Verdachte werkt als zelfstandige en hoewel hij thans voldoende werk heeft, zal een gevangenisstraf van enige duur naar eigen zeggen het einde van zijn bedrijf betekenen. De reclassering heeft geadviseerd verdachte een werkstraf op te leggen.
Bij de bepaling van de straf worden in beginsel de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor zowel het voorhanden hebben van een pistool als van een geweer van categorie III geldt drie maanden gevangenisstraf als oriëntatiepunt. Hoewel de rechtbank rekening houdt met de ernst van het feit, is zij van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte in dit geval zwaarder dienen te wegen. Indien verdachte een gevangenisstraf zou worden opgelegd, zou dit zodanige verstrekkende gevolgen voor verdachtes bedrijf en daarmee ook voor zijn verdere persoonlijk leven hebben, dat verdachte onevenredig zwaar zou worden getroffen. De rechtbank ziet daarin, en in verdachtes nagenoeg blanco strafblad, aanleiding verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf moet verdachte er van weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het genoemde strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL0400-2014077462, opgemaakt op (d.d.) 17 december 2014.
2.Proces-verbaal onderzoek wapen met fotomap, pagina 40 t/m 45.
3.Proces-verbaal onderzoek wapen met fotomap, pagina 46 t/m 50.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, met bijlagen, pagina 13 t/m 18. De door verdachte ter terechtzitting van 19 mei 2015 afgelegde bekennende verklaring.