ECLI:NL:RBOVE:2015:2693

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
C-08-150089 - HA ZA 14-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onderwijs- en boardingkosten door Stichting Internationale School Eerde

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit drie personen, terugbetaling van kosten voor onderwijs en boarding van hun zoon die verbleef op de Stichting Internationale School Eerde (ISE). De rechtbank Overijssel deed uitspraak op 10 juni 2015. De eisers stelden dat ISE hen een bedrag van € 52.452,88 diende terug te betalen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de kosten van het onderwijs door ISE terugbetaald moesten worden, maar dat de besparingen die eisers hadden door het verblijf van hun zoon op ISE in mindering moesten worden gebracht op het terug te betalen bedrag. De rechtbank stelde vast dat de gezinssituatie van eisers met drie kinderen gedurende de relevante periode was aangetoond en dat het netto besteedbaar inkomen van eisers was vastgesteld op gemiddeld € 4.110,20 per maand. De rechtbank oordeelde dat de besparingen die eisers hadden genoten door het verblijf van hun zoon op ISE, berekend op basis van de kosten van een inwonend kind, in aanmerking moesten worden genomen. Uiteindelijk werd ISE veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van eisers, die op € 4.547,29 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/150089 / HA ZA 14-15
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats],
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem,
tegen
de stichting
STICHTING INTERNATIONALE SCHOOL EERDE,
gevestigd te Ommen,
gedaagde,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eisers] en ISE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 december 2014
  • de akte uitlaten vonnis van de zijde van [eisers]
  • de antwoordakte uitlating vonnis van de zijde van ISE
  • de akte uitlaten producties van de zijde van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank [eisers] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de stelling dat er in de periode van 1 januari 2011 tot 1 juli 2012 bij de [eisers] sprake was van een gezinssituatie met drie kinderen (waarvan twee kinderen inwonend waren en [eiser 3] op het ISE verbleef), alsmede van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen van [eisers] in voormelde periode.
2.2.
Ten aanzien van de gezinssamenstelling in 2011 en 2012 heeft [eisers] bij akte brieven van de gemeente [plaats] in het geding gebracht waaruit genoegzaam blijkt dat er sprake is van een gezinssituatie met drie kinderen. Nu ISE dit verder ook niet meer heeft betwist, zal dit als vaststaand worden aangenomen.
2.3.
Ten einde bewijs te leveren van het besteedbaar inkomen heeft [eisers] loonstaten van [eiser 1] en [eiser 2] in het geding gebracht. In reactie daarop heeft ISE zich gemotiveerd en onderbouwd op het standpunt gesteld dat de in het geding gebrachte loonstaten geen bewijs leveren van het besteedbaar inkomen aangezien zowel [eiser 1] als [eiser 2] directeur en enig aandeelhouder is van respectievelijk de besloten vennootschap [eiser 2] en de besloten vennootschap M.I.Z. B.V. Vervolgens heeft [eisers] een tweetal verklaringen van de accountant A. Beliën te Haarlem in het geding gebracht waarin deze verklaart dat het netto besteedbaar inkomen over 2011 van de [eiser 1] € 36.000,00 en van [eiser 2] € 16.631,70 (derhalve tezamen € 52.631,70) bedroeg en dat het besteedbaar inkomen met betrekking tot het jaar 2012 van [eiser 1] € 36.000,00 en van [eiser 2] € 10.013,04 (derhalve tezamen € 46.013,04) bedroeg.
2.3.1.
Gelet op de overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het gemiddelde netto inkomen van [eisers] over de periode van 1 januari 2011 tot 1 juli 2012 € 4.110,20 per maand bedroeg. De enkele stelling dat [eiser 1] en [eiser 2] als bestuurder van de besloten vennootschappen in beginsel zelf kunnen bepalen welk bedrag aan salaris aan hen wordt uitgekeerd, leidt er niet toe dat het besteedbaar inkomen op een hoger bedrag moet worden vastgesteld dan de bedragen die de accountant heeft genoemd.
2.4.
Met betrekking tot de kosten van een inwonend kind heeft [eisers] zich bij voormelde akte uitlaten vonnis op het standpunt gesteld dat de vuistregel, inhoudende dat drie kinderen tezamen gemiddeld 33% van het besteedbaar inkomen kosten, ook ziet op kosten die voor [eisers] tijdens het verblijf van [eiser 3] op ISE gewoon doorliepen, zoals onder meer kleding, schoenen, verzekeringspremies en zakgeld. Naar [eisers] heeft gesteld dienen de besparingen die hij heeft genoten door het verblijf van [eiser 3] op ISE op 50% van voormelde gemiddelde kosten te worden gesteld.
ISE heeft daarop aangevoerd dat deze kosten zijn verwerkt in het NIBUD-percentage en te allen tijde moeten worden gemaakt, zodat deze in de onderhavige situatie niet in mindering kunnen worden gebracht.
2.4.1.
Voor de beoordeling is van belang welke kosten [eisers] heeft kunnen besparen doordat [eiser 3] op ISE verbleef. Daarbij kan ten eerste worden vastgesteld dat [eisers] in de desbetreffende periode minder kosten heeft moeten maken ter zake van kost en inwoning. Daarnaast is niet in geschil en wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat de kosten voor onder meer kleding, schoenen en zakgeld deel uitmaken van het NIBUD-percentage, alsmede dat deze kosten door [eisers] ook zijn gemaakt in de periode dat [eiser 3] op ISE verbleef.
Anders dan ISE meent geeft het voorgaande aanleiding om de doorlopende kosten - anders dan de kosten van kost en inwoning - niet bij de berekening van de besparingen te betrekken.
Nu het door [eisers] gestelde percentage van 50% terzake kost en inwoning door ISE niet is betwist, zal de rechtbank daarvan uitgaan.
2.5.
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank verder vastgesteld dat [eiser 3] in voormelde periode van 18 maanden gedurende 364 dagen op ISE heeft verbleven, hetgeen overeenkomt met 12,13 maanden. De besparingen kunnen daarmee worden vastgesteld op 33% / 3 x € 4.110,20 x 50% x 12,13 maanden = € 2.742,12.
Dit betekent dat ter zake van de kosten van onderwijs, zoals reeds eerder overwogen, een bedrag van € 23.655,00 voor toewijzing gereed ligt en ten aanzien van de kosten van boarding een bedrag van € 31.540,00 minus € 2.742,12 = € 28.797,88 kan worden toegewezen, derhalve tezamen een bedrag van € 52.452,88.
2.6.
De gevorderde wettelijke rente kan als niet gemotiveerd weersproken worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen nu niet is gebleken dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt anders dan ter voorbereiding en ter instructie van deze zaak.
2.7.
ISE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,29
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.547,29

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt ISE om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 52.452,88 (tweeënvijftigduizend vierhonderd tweeënvijftig euro en achtentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 maart 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt ISE in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 4.547,29,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.