ECLI:NL:RBOVE:2015:2794

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
Awb 15/106
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en terugvordering door UWV in verband met onaanvaardbare sociale gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Deventer en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn WAO-uitkering over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 30 april 2014 was herzien en een bedrag van € 15.681,64 aan te veel betaalde uitkering werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet op de hoogte was van zijn verplichting om wijzigingen in zijn werkzaamheden en inkomsten door te geven aan het Uwv. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de uitkering onterecht was, omdat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De gezondheidstoestand van de eiser was aanzienlijk verslechterd, wat leidde tot onaanvaardbare sociale gevolgen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, voor zover dit betrekking had op de terugvordering van de WAO-uitkering. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/106

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te Deventer, eiser

(gemachtigde: mr. W. Boers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(
Uwv),verweerder
(gemachtigde: M. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van
1 oktober 2007 tot en met 30 april 2014 herzien in die zin dat deze met toepassing van artikel 44 van de WAO wordt betaald naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid in verband met inkomsten uit arbeid. Van eiser is bij ditzelfde besluit een bedrag van € 15.681,64 aan over deze periode te veel betaalde WAO-uitkering teruggevorderd.
Bij besluit van 17 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de door eiser overgelegde medische stukken. Partijen hebben ter zitting van 20 april 2015 toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Bij brief van 24 april 2015 heeft verweerder een reactie gegeven op de medische stukken van eiser. Bij faxberichten van 30 april 2015 en 6 mei 2015 heeft eiser hierop gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een WAO-uitkering, laatstelijk met ingang van 20 juli 2006 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65 %. In verband met inkomsten uit arbeid is eisers WAO-uitkering met toepassing van artikel 44 van de WAO uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55 %.
Per 1 oktober 2007 is eiser op basis van een WSW-indicatie via Sallcon B.V. gaan werken bij WK Scooter Centre B.V. Sallcon B.V. heeft verweerder hiervan op de hoogte gesteld.
Verweerder heeft eisers WAO-uitkering volledig, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55-tot 65 %, uitbetaald. Dit is verweerder bij een controle en daaropvolgend onderzoek gebleken. Daarbij is ook gebleken dat eiser per 1 september 2011 is teruggekeerd bij Sallcon en met ingang van 1 september 2012 is gaan werken bij de gemeente Deventer. Sinds
1 september 2013 heeft eiser weer werkzaamheden verricht voor Sallcon. Van deze wijzingen en van de wijzigingen in zijn inkomsten gedurende deze periode heeft eiser geen melding gemaakt bij verweerder.
Verweerder heeft vervolgens het besluit genomen, zoals is vermeld in de rubriek “Procesverloop”.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de wijzigingen in zijn werkzaamheden en inkomsten niet heeft doorgegeven. Verweerder is van mening dat eiser op de hoogte was dan wel had kunnen zijn dat hij deze wijzigingen had moeten doorgeven. Door eisers toedoen is geen rekening gehouden met zijn inkomsten over de periode 1 oktober 2007 tot en met 30 april 2014. Verweerder heeft daarom besloten dat met terugwerkende kracht met toepassing van artikel 44 van de WAO eisers WAO-uitkering uitbetaald dient te worden naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid en dat de te veel betaalde WAO-uitkering van eiser moet worden teruggevorderd.
3. Eiser stelt dat hij niet wist en evenmin had kunnen weten dat hij wijzigingen had moeten doorgeven, nu hij steeds vanuit de WSW-dienstverbanden werkzaamheden heeft verricht en de wijzigingen die optraden steeds voor eiser aan verweerder werden doorgegeven. Daarbij wijzigde er ook nauwelijks iets aan zijn salaris, het netto bedrag per maand bleef vrijwel steeds hetzelfde. Er was voor eiser geen aanleiding hierover bij verweerder aan de bel te trekken. Voorts is er vanwege de psychische gesteldheid van eiser sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verschillende medische stukken overgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De korting van de WAO-uitkering is gebaseerd op artikel 44, eerste lid, van de WAO. Dit artikel houdt, voor zover hier van belang, in dat indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, waarvan niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt ingetrokken of herzien, doch dat die uitkering:
a. niet wordt uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15 % of,
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, wordt uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, van de WAO - voor zover hier van belang - wordt de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald door het Uwv teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, van de WAO is - voor zover hier van belang - de uitkeringsgerechtigde verplicht om aan het Uwv, op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met ingang van 1 oktober 2007 inkomsten heeft ontvangen van WK Scooter Centre v.o.f., Sallcon en de gemeente Deventer. In dat geval verplicht artikel 44 van de WAO verweerder tot verrekening van die inkomsten met de uitkering, zodat eiser op basis van zijn inkomsten in de periode van 1 oktober 2007 tot en met april 2014 eigenlijk ingedeeld zou moeten zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
Voorts is niet in geschil dat eiser de wijzigingen in werk en inkomen na 1 oktober 2007 niet aan verweerder heeft doorgegeven. Verweerder heeft dan ook terecht geconstateerd dat eiser de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 80 van de WAO heeft geschonden. Eiser ontvangt immers al geruime tijd een WAO-uitkering, zodat hij geacht wordt op de hoogte te zijn van zijn verplichting om wijzigingen uit zichzelf aan verweerder door te geven. De rechtbank acht in dat verband van belang dat eiser in het verleden door verweerder op die plicht is gewezen. Het gegeven dat eiser al jaren werkzaam is in WSW-dienstverband en Sallcon eerder waar nodig wijzigingen doorgaf aan verweerder, kan er niet toe leiden dat eiser is ontheven van zijn mededelingsplicht. Verder doet niet aan de inlichtingenplicht van eiser af dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op het door eiser op 17 oktober 2007 verzonden wijzigingsformulier.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verweerder de uitkering over de periode van
1 oktober 2007 tot 1 april 2014 terecht met toepassing van artikel 44 van de WAO heeft verlaagd en de uitkering over deze periode herzien.
4.3.
Verweerder heeft de ten gevolge daarvan ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 15.681,64 van eiser teruggevorderd en heeft geen dringende redenen aanwezig geacht om van terugvordering af te zien.
Dringende redenen als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO zijn blijkens de wetsgeschiedenis uitsluitend gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor betrokkene optreden. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden is afwijking van de hoofdregel dat er moet worden teruggevorderd gerechtvaardigd. Het moet dan, blijkens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) -zie onder meer de uitspraak van 13 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0372 - gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de orde is.
Eiser heeft onder verwijzing naar de door hem overgelegde medische gegevens gesteld dat zijn gezondheidstoestand zodanig is dat dit als een dringende reden moet worden aangemerkt om van terugvordering af te zien. Verweerder heeft deze medische stukken van eiser na de behandeling ter zitting van 20 april 2015 aan de bezwaarverzekeringsarts De Kanter voorgelegd. Deze heeft op grond daarvan geconcludeerd dat geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen, zodat er geen reden is om de terugvordering te matigen of daarvan af te zien.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiser wel sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van terugvordering af te zien. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit de door eiser overgelegde (medische) stukken blijkt dat de gezondheidssituatie van eiser na het primaire besluit van 1 juli 2014 aanzienlijk is verslechterd. Volgens het rapport van klinisch psycholoog Van Emmerik van 20 maart 2015 heeft eiser een sterk rechtvaardigheidsgevoel en beschikt hij over onvoldoende effectieve coping om met tegenslagen om te gaan. Hij blijft malen en piekeren, wat de hoeveelheid stress doet toenemen. Eiser heeft het gevoel alles te zijn kwijtgeraakt en ziet geen uitweg meer uit zijn financiële situatie. Uit de stukken blijkt dat de (recidiverende) depressieve klachten daardoor zijn verergerd en eiser een suïcidepoging heeft ondernomen. Eiser is daarnaast fors vermagerd en slaapt slechts een paar uur per nacht. Het risico op suïcide is verhoogd. Omdat behandeling een onvoldoende positief resultaat heeft, dient volgens Van Emmerik een klinische opname overwogen te worden. Voorts blijkt uit de verklaring van de kinderen van eiser, die is gevoegd bij het faxbericht van 6 mei 2015, dat zij beurtelings bij hun vader verblijven uit angst voor een nieuwe suïcidepoging. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zodanig onaanvaardbare sociale gevolgen dat er reden bestaat om van terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering af te zien.
5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de terugvordering van de WAO-uitkering over de periode 1 oktober 2007 tot 1 april 2014, vernietigen en het primaire besluit van 1 juli 2014 in zoverre herroepen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 490,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het ziet op de terugvordering van de WAO-uitkering over de periode 1 oktober 2007 tot 1 april 2014 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- herroept het primaire besluit van 1 juli 2014, voor zover dit betrekking heeft op de terugvordering van de WAO-uitkering over de periode1 oktober 2007 tot 1 april 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.960,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. Peper, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. de Gooijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.