ECLI:NL:RBOVE:2015:2948

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
C/08/163025 HA ZA 14-512
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Margadant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schadevergoeding in het kader van een landbouwmaatschap tussen broers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 3 juni 2015, gaat het om een civiele vordering tussen twee broers, [X] en [Y], die betrokken zijn bij een landbouwmaatschap. [X] vordert van [Y] een schadevergoeding van € 65.554,18, subsidiair € 25.000,00, wegens het niet betalen van een bijdrage in de kosten van huisvesting en andere uitgaven die [X] heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat voor het aannemen van rechtsverwerking niet alleen tijdsverloop of stilzitten voldoende is, maar dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn die het gerechtvaardigd vertrouwen wekken dat de aanspraak niet meer geldend zal worden gemaakt. De rechtbank concludeert dat [Y] er op mocht vertrouwen dat hij geen vergoeding voor de kosten van huisvesting hoefde te betalen, omdat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over een bijdrage. De vordering van [X] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook overwogen dat [Y] jarenlang administratieve werkzaamheden heeft verricht en zorg heeft gedragen voor hun ouders, wat meeweegt in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: : C/08/163025 HA ZA 14-512
datum vonnis: 3 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[X],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen ‘[X]’,
advocaat: mr. E.T.J.A.M. Nijkamp te Hengelo,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen ‘[Y]’,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink te Hardenberg.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van deze rechtbank van 4 februari 2015 heeft [X] geconcludeerd voor antwoord in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
Op 2 april 2015 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.3.
Heden is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
2.2.
[X] en [Y] zijn broers van elkaar.
2.3.
[Y] is ongehuwd gebleven.
2.4.
[X] en de vader van partijen, de heer [Z], hierna te noemen ‘vader’, zijn met elkaar een landbouwmaatschap aangegaan. Blijkens de oprichtingsakte d.d. 2 december 1983 hebben [X] (comparant sub 2) en vader (comparant sub 1) ondermeer het volgende met elkaar afgesproken (productie 1 bij dagvaarding, blad 15):
“9. De comparant sub 1 en zijn echtgenote hebben het recht levenslang en ongeacht het bestaan van de maatschap, met hun ongehuwde kinderen te wonen in gemelde boerderij, dan wel in een ander op de ingebrachte onroerende goederen te stichten woonhuis, en aldaar, voor zover zij daaraan naar hun mening behoefte hebben, verzorgd te worden door de comparant sub 2 indien en voorzover dit in redelijkheid voor de comparant sub 2 uitvoerbaar is. Indien hieraan voor de comparant sub 2 reële kosten verbonden zijn, zullen deze door de rechthebbende(n) worden vergoed.
10. De sub 9 bedoelde ongehuwde kinderen zullen in gemelde boerderij, dan wel nieuw te stichten woonhuis, een recht van thuiskomen hebben tot aan hun eventuele huwelijk. Zij zullen een redelijke bijdrage leveren in de kosten van voeding en huisvesting.
Het recht van deze kinderen vervalt niet door het overlijden van de comparant sub 1 en zijn echtgenote, doch eindigt voorgoed indien een kind in het huwelijk is getreden.”
2.5.
In 1985/1986 is er aan de [adres] te [plaats] een nieuwe woning, hierna te noemen ‘de woning’, gesticht in de nabijheid van het agrarisch bedrijf van [Z]. Deze woning was privé-eigendom van vader. [Y] is daar met zijn ouders gaan wonen.
2.6.
[1990] is de moeder van partijen overleden.
2.7.
Vader is [1995] overleden. Vader heeft de woning aan [X] nagelaten.
2.8.
[Y] is na het overlijden van de ouders alleen in woning blijven wonen.
2.9.
Op 30 juli 1997 zijn partijen met elkaar een overeenkomst aangegaan. [X] (ondergetekende sub 1) en [Y] (ondergetekende sub 2) zijn onder meer het volgende met elkaar overeengekomen (productie 2 bij dagvaarding):
“7. De ondergetekenden wensen nadere afspraken te maken omtrent het recht van thuiskomen van de ondergetekende sub 2.
(…)
8. De ondergetekende sub 2 blijft wonen op de thans gebruikelijke wijze. Hij heeft een exclusief woonrecht van het woonhuis aan de [adres].
9. Dit woonrecht loopt door zolang de ondergetekende sub 2 dat wenst ook als hij in het huwelijk zal treden of gaat samenwonen.
10. Indien echter één van de kinderen van de ondergetekende sub 1 het bedrijf wenst voort te zetten en gaat trouwen danwel samenwonen en wil gaan wonen op het bedrijfsterrein, zal door partijen gezamenlijk een oplossing worden gezocht voor de huisvesting van ondergetekende sub 2.
Hierbij is het uitgangspunt dat ondergetekende sub 1 kan blijven wonen aan de [adres].”
2.10.
Partijen hebben nooit concrete afspraken gemaakt over welke bijdrage [Y] aan [X] zou moeten betalen.
2.11.
[Y] heeft tot in 2007 de administratie en boekhouding van het agrarisch bedrijf en de zaadhandel zonder betaling gedaan.
2.12.
De kosten voor gas en elektra, verzekeringen voor het eigenaars belang of groot onderhoud aan de woning zijn altijd door [X] betaald.

3.De vordering van [X] in conventie

3.1.
[X] heeft – zakelijk weergegeven – gevorderd dat [Y] veroordeeld wordt om aan hem primair een bedrag van € 65.554,18 en subsidiair een bedrag van € 25.000,00 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. [X] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.2.
[Y] is op grond van het bepaalde in de maatschapsakte een vergoeding verschuldigd aan [X]. Tot op heden heeft [Y] die vergoeding niet betaald.
3.3.
[X] vordert een redelijke bijdrage van [Y] in de kosten van in elk geval huisvesting.
3.4.
[X] heeft de door [Y] te betalen bijdrage regelmatig ter sprake gebracht.
3.5.
[X] heeft zijn vordering beperkt tot de kosten die hij ten behoeve van [Y] heeft gemaakt in het kader van gas en elektra, onderhoud woning, kosten voor inboedel en opstalverzekering en OZB.
3.6.
[X] (de eigenaar) en [Y] (gebruiker) zijn in maart 2013 een overeenkomst met elkaar aangegaan, welke overeenkomst door de notaris is vastgelegd in een ontwerp vaststellingsovereenkomst d.d. 5 april 2013. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende (productie 24 bij dagvaarding):
INLEIDING
(…)
In voormelde akte en overeenkomst is een bepaling opgenomen over de duur van het gebruik een redelijke vergoeding van de gebruiker aan de eigenaar (in de kosten van voeding en huisvesting), welke echter nimmer daadwerkelijk tot uitvoering is gekomen, en is daarbij de wens vastgelegd een oplossing te zoeken als een van de kinderen van de eigenaar het bedrijf wens voort te zetten.
(…)
FINANCIEEL
De comparanten zijn voorts overeengekomen dat de gebruiker vanwege het door hem genoten gebruik van het registergoed aan de eigenaar zal vergoeden een totaal bedrag groot vijfentwintigduizend euro (€ 25.000,00).
Dit bedrag is een vergoeding voor alle jaren waarin het gebruik heeft geduurd, inclusief eventuele achterstallige renten.
Bij de bepaling van dit bedrag is tevens rekening gehouden met de door de gebruiker ten behoeve van de eigenaar verrichte administratieve en financiële werkzaamheden, en het feit dat gebruiker kosten van verhuizing moet gaan maken.
Na betaling van voormeld bedrag hebben de comparanten over en weer niets meer van elkaar te vorderen, de eigenaar voor wat betreft verbruikskosten en de kosten van gebruik, onder welke noemer dan ook, en voor wat betreft de gebruiker ten opzichte van de eigenaar voor alle verrichte werkzaamheden als voornoemd of voor de verhuizing.”

4.Het verweer van [Y] in conventie

4.1.
[Y] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [X] in zijn vorderingen althans tot ontzegging van deze vorderingen, met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure. [Y] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn verweer ten grondslag gelegd.
4.2.
[Y] heeft de meubels bekostigd van de nieuw gestichte woning, waar hij met zijn ouders ging wonen. Toen de gezondheid van de ouders minder werd, heeft [Y] voor de ouders gezorgd.
4.3.
[Y] verrichtte het dagelijks onderhoud aan het huis. Daarnaast betaalde hij het gebruikersdeel voor de WOZ, voor zijn eigen waterverbruik en dat van zijn ouders en ook voor de waterschapslasten.
4.4.
In de overeenkomst van 30 juli 1997 zijn partijen overeengekomen dat [Y] op de toen gebruikelijke wijze in het huis zou kunnen blijven wonen. Op dat moment had [Y] nog nooit betaald voor kosten als gas en elektra, verzekeringen voor het eigenaarsbelang en groot onderhoud. Ook na de totstandkoming van deze overeenkomst heeft [Y] deze kosten niet betaald.
4.5.
[X] heeft verwezen naar de maatschapsakte (sub 9 en 10 op blad 15). [Y] was geen partij bij die akte. [X] kan [Y] op grond van de bepalingen in de maatschapsakte niet aanspreken.
4.6.
[Y] betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de concept-akte (productie 24 bij dagvaarding). Er is geen definitieve vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.
4.7.
Er is geen sprake van een bedrijfsovername door de dochter van [X].
4.8.
De vordering van [X] is grotendeel verjaard. Kosten die langer dan vijf jaar geleden zijn gemaakt, zijn verjaard.

5.De vordering van [Y] in voorwaardelijke reconventie

5.1.
[Y] heeft – zakelijk weergegeven – gevorderd dat [X] veroordeeld wordt om aan hem een bedrag van € 5.799,00 te betalen, dan wel een bedrag in goede justitie door de rechtbank te bepalen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding. [Y] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
5.2.
Voor het geval dat [X] een vergoeding voor het gebruik van de woning toekomt, maakt [Y] aanspraak op een billijke vergoeding ter zake van gemaakte kosten aan verhuizing en inrichting. [Y] vordert in dat kader een bedrag van € 5.799,00.
5.3.
[Y] vordert daarnaast een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden die hij gedurende vele jaren voor [X] heeft uitgevoerd. Dit bedrag dient minimaal gelijk te zijn aan de vergoeding welke [X] van [Y] vordert.

6.Het verweer van [X] in voorwaardelijke reconventie

6.1.
[X] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [X] in zijn vordering, althans tot ontzegging van deze, met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure. [X] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn verweer ten grondslag gelegd.
6.2.
Het staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat [Y] het woonhuis aan de [adres] te [plaats] uiterlijk dinsdag 23 september 2014 zou ontruimen en opleveren. Tussen partijen is geen afspraak gemaakt over een verhuis- en inrichtingsvergoeding. [Y] heeft daar tijdens de onderhandelingen geen aanspraak op gemaakt.
6.3.
[X] betwist de hoogte van het door [Y] gevorderde bedrag en dat [Y] aanspraak kan maken op een vergoeding voor verrichte werkzaamheden. Vanaf 2007 heeft [Y] geen enkele werkzaamheid meer voor [X] verricht. Mogelijke vorderingen van [Y] zijn verjaard.

7.De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

7.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen zij in haar tussenvonnis van
4 februari 2015 heeft overwogen en beslist.
in conventie:
7.2.
Redelijkheid en billijkheid kunnen schuldeiser en schuldenaar in de uitoefening van hun rechten en bevoegdheden beperken in verband met eigen gedragingen (rechtsverwerking). Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende (HR 26 maart 1999/445). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou zijn benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 29 september 1995, NJ 1996/89).
Het staat vast dat [Y] tot op heden geen bijdrage heeft betaald in de kosten van huisvesting aan zijn ouders of aan [X]. [X] heeft aangevoerd dat hij [Y] wel heeft gevraagd om een bijdrage te betalen. Ter comparitie heeft [X] verklaard dat hij medio januari 1996 voor het eerst daarom gevraagd heeft en dat hij de vier of vijf jaar daarna daarom is blijven vragen. [Y] heeft dit betwist. Het staat in ieder geval vast dat [X] vanaf 2000/2001 tot het moment dat partijen bij de notaris zijn geweest in maart/april 2013 geen aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding. Er is derhalve sprake van stilzitten gedurende een lange periode door [X]. Vast staat tevens dat [Y] nimmer vergoeding voor huisvesting aan zijn ouders heeft hoeven te betalen.
In de overeenkomst van 30 juli 1997 zijn partijen overeengekomen dat [Y] op de toen gebruikelijk wijze in de woning zou blijven wonen. Op dat moment had [Y] nog nooit een bijdrage betaald voor de kosten van huisvesting. [Y] mocht er derhalve vanuit gaan, dat hij er ook ná 30 juli 1997 zonder vergoeding kon blijven wonen. Het had op de weg van [X] gelegen, dat als hij aanspraak wenste te maken op een vergoeding van de kosten voor huisvesting, om dat in deze overeenkomst vast te leggen. Dat is niet gebeurd. Er is toen, blijkens de verklaring van [X] ter comparitie, niet over kosten gesproken. Dit gegeven acht de rechtbank een bijzondere omstandigheid als hierboven genoemd. [Y] mocht erop vertrouwen dat de situatie gehandhaafd bleef, dat hij geen vergoeding voor de kosten van huisvesting hoefde te betalen.
De rechtbank zal daarom het primair gevorderde afwijzen.
7.3.
Subsidiair heeft [X] een bedrag van € 25.000,00 gevorderd op grond van de overeenkomst van maart 2013 die partijen met elkaar volgens [X] zijn aangegaan. [Y] heeft betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt. Als partijen overeenstemming zouden hebben bereikt, had het voor de hand gelegen dat [X] primair € 25.000,00 had gevorderd. Dat heeft hij niet gedaan. [X] heeft een niet ondertekende vatstellingsovereenkomst in het geding gebracht. Op de overeenkomst staat dat het een ontwerp betreft. Ook de datum waarop partijen de overeenkomst zouden zijn aangegaan, ontbreekt. Op grond van deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat partijen overeenstemming hebben bereikt. [X] heeft in dit kader onvoldoende en tegenstrijdig, gezien het primair gevorderde, gesteld om toegelaten te kunnen worden tot bewijslevering.
De rechtbank zal daarom ook het subsidiair gevorderde afwijzen.
7.4.
De rechtbank heeft bij dit alles bovendien laten meewegen dat [Y] jarenlang administratieve werkzaamheden heeft verricht voor zijn ouders en voor [X], [Y] de zorg voor zijn ouders op zich heeft genomen, hij afstand heeft gedaan van zijn legitieme portie, zowel waar het de nalatenschap van moeder als die van vader betrof, [X] het agrarisch bedrijf is gegund, [Y] heeft afgezien van een betaling door [X] van fl. 7.500,00, [Y] de woning vroegtijdig ten behoeve van [X] en zijn familie heeft verlaten terwijl er thans nog geen sprake is van voortzetting van het agrarisch bedrijf door één van de kinderen van [X].
7.5.
De rechtbank zal [X], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van deze procedure en begroot deze kosten aan de zijde van [Y] als volgt:
verschotten:
 griffierecht: € 868,00
salaris advocaat:
 conclusie van antwoord: 1 punt
 comparitie van partijen:
1 punt +
totaal: 2 punten x € 894,00 = € 1.788,00
in voorwaardelijke reconventie:
7.6.
Aangezien de rechtbank de conventionele vordering afwijst, komt de rechtbank niet toe aan behandeling van de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering van [Y].

8.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
8.1.
Wijst de vordering af.
8.2.
Veroordeelt [X] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van [Y] op een bedrag van € 868,00 aan verschotten en op een bedrag van € 1.788,00 aan salaris van de advocaat.
8.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Margadant en op 3 juni 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.