ECLI:NL:RBOVE:2015:2951

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
C/08/171178 / KG ZA 15-151
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van onroerende zaak na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak heeft de man, na de beëindiging van zijn affectieve relatie met de vrouw, een kort geding aangespannen om haar te dwingen mee te werken aan de verkoop van hun gezamenlijk eigendom, een woning. De man en de vrouw zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning, die onder hypothecaire lening staat. De vrouw heeft enige tijd bijgedragen aan de hypotheeklasten, maar heeft dit inmiddels stopgezet. De woning is te koop gezet, maar de vrouw weigert mee te werken aan de verkoop voor het bod van € 195.000,--, terwijl de man dit bod wel accepteert. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en dat het vonnis in de plaats treedt van haar handtekening indien zij niet meewerkt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen en dat de vrouw niet kan weigeren mee te werken aan de verkoop, gezien de omstandigheden en de lange periode dat de woning te koop staat. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man toe, met inachtneming dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/171178 / KG ZA 15-151
Vonnis in kort geding van 27 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. M.B. Beerentsen te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het verweer
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens die relatie hebben partijen ieder voor de onverdeelde helft een woning, gelegen aan de [adres] te [plaats], en een nabij de woning gelegen strook grond in eigendom verkregen. Op de woning rust een hypothecaire geldlening, waarvan thans nog ongeveer € 233.000,-- openstaat.
2.2.
De relatie tussen partijen is inmiddels geëindigd. Sindsdien heeft de vrouw nog enige tijd meebetaald aan de hypotheeklasten, daarna zijn deze geheel door de man voldaan.
2.3.
De woning is in de verkoop gezet omdat geen der partijen de woning wil, dan wel kan behouden. De vraagprijs is meerdere keren verlaagd, laatstelijk tot € 209.000,--.
2.4.
Er heeft zich een koper gemeld die bereid is de woning te kopen voor € 195.000,--. De levering zou moeten plaatsvinden op 1 juli 2015. De man is bereid de woning voor dit bedrag te verkopen.
2.5.
Aangezien de vrouw niet bereid is mee te werken aan de verkoop van de woning voor € 195.000,--, heeft de man zich genoodzaakt gezien dit kort geding te entameren.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om mee te werken aan de verkoop van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de [adres] te [plaats] en om na de verkoop mee te werken aan de notariële levering daarvan. Voorts vordert de man te bepalen dat indien de vrouw haar medewerking weigert het vonnis in de plaats treedt van de verklaring van de vrouw met betrekking tot de koopovereenkomst en de transportakte. Tot slot vordert de man veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2.
De man stelt daartoe dat de woning te koop is gezet omdat geen der partijen de woning wil, dan wel kan behouden. De vrouw, die de woning heeft verlaten, heeft nog enkele maanden meebetaald aan de hypotheeklasten, maar is daarmee gestopt. De man die de woning ook had verlaten, heeft de woning inmiddels weer betrokken, omdat het bekostigen van twee woningen te duur werd. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de hypothecaire betalingsverplichtingen, onderling zijn partijen elk voor de helft van de schuld draagplichtig. De vraagprijs van de woning is enkele malen verlaagd, laatstelijk op uitdrukkelijk advies van de verkopend makelaar tot € 209.000,--. De vrouw heeft volgens de man steeds laten doorschemeren dat de vraagprijs weliswaar verlaagd kon worden, maar dat dit niet zonder meer betekent dat zij ook daadwerkelijk zal meewerken aan de verkoop indien de vraagprijs onder de openstaande hypotheekschuld zou komen. De vrouw weigert mee te werken aan de verkoop van de woning tegen het uitgebrachte bod van € 195.000,--. De man is van mening dat hij niet gedwongen kan worden om in een onverdeelde boedel te blijven enkel en alleen omdat zijn ex-partner en mede-eigenaresse niet met een verkoopverlies wil leven.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen. De vrouw heeft het spoedeisend belang van de man niet betwist.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning aan de [adres] te [plaats]. Evenmin is in geschil dat zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het aflossen van de hypotheek die is verstrekt ter zake de geldlening voor de aanschaf van de woning en dat nog ongeveer € 233.000,-- afgelost dient te worden.
4.3.
De vrouw heeft verklaard dat zij niet meer dan € 5.000,-- kan bijdragen aan het aflossen van de restschuld. Daarom is op haar verzoek artikel 20 opgenomen in de concept- koopakte, die is opgesteld nadat zich een koper had gemeld die bereid was € 195.000,-- te betalen. Voornoemd artikel 20 luidt voor zover hier van belang:
‘(…) De restschuld voortvloeiende uit de verkoop van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] zal op de volgende wijze worden voldaan; verkopende partij in deze [gedaagde]
, bedraagt € 5.000,- zeggen vijfduizend euro, bij aan de restschuld, verkopende partij, in deze [eiser], zal zorgdragen voor de voldoening van de restschuld minus de door [gedaagde] bijgedragen € 5.000,- euro’.
4.4.
Ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de uitleg van dit concept- artikel. Daar waar de man ervan uitgaat dat de in artikel 20 neergelegde regeling, op grond waarvan hij de restschuld zal financieren minus de € 5.000,-- die de vrouw daarin bijdraagt, een tijdelijke regeling is, die niet behelst de vrouw uit de onderlinge draagplicht van de schuld (50%-50%) te ontslaan, gaat de vrouw ervan uit dat in het artikel is geregeld dat zij nooit meer dan € 5.000,-- aan de restschuld zal hoeven bij te dragen.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is niet gebleken dat partijen waar het betreft de onderlinge draagplicht voor de schuld een van de hoofdregel afwijkende regeling hebben getroffen. Derhalve is, nu partijen samen de eigendom hebben verworven van een (onroerende) zaak, te weten de woning, en tussen hen een eenvoudige gemeenschap is ontstaan, het bepaalde in artikel 3:172 BW van toepassing. Voor schulden betreffende goederen die gemeenschappelijk eigendom zijn, bepaalt dat artikel:
“Tenzij een regeling anders bepaalt, delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.”
4.6.
In beginsel zijn partijen derhalve, in hun interne rechtsverhouding, ieder voor de helft van de restschuld aansprakelijk. Afwijking van toerekening van de schulden bij helfte is onder omstandigheden mogelijk. Ingevolge de artikelen 6:8 en 6:2 BW geldt voor hoofdelijke schuldenaren in hun onderlinge rechtsverhouding de regel dat zij verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.7.
De stelling van de vrouw dat zij niet meer dan € 5.000,-- aan de restschuld kan bijdragen, volstaat niet voor het oordeel dat partijen in hun onderlinge verhouding deze schuld, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, anders dan bij helfte zouden moeten dragen. Weliswaar is er geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de vrouw dat haar financiële situatie nu niet meer toelaat, maar dat betekent niet dat zij niet op een later moment alsnog haar deel van de schuld zal kunnen aflossen.
4.8.
Hoewel de vrouw de woning graag wil verkopen, heeft zij geweigerd de overeenkomst te ondertekenen waarmee de woning voor € 195.000 verkocht zou worden, omdat er dan voor haar een hogere restschuld zou resteren dan € 5.000,--. Het blokkeren van de verkoop van de woning treft ook de man, die nog steeds hoofdelijk is verbonden voor de hypothecaire verplichtingen en deze ook al enige tijd alleen voldoet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man, gelet op de huidige stand van zaken, belang bij toewijzing van zijn vorderingen die zien op de verkoop en de overdracht van de woning. De woning staat immers al drie jaar te koop en ter zitting is gebleken dat enkel vlak na het in de verkoop zetten een bod is ontvangen dat hoger lag dan de waarde waarvoor het huis is verhypothekeerd. Daarna hebben enkel lagere biedingen plaatsgevonden, waardoor partijen zich ook meerdere keren genoodzaakt hebben gezien de vraagprijs te verlagen. Mede gelet op de huidige stand van de woningmarkt, die van algemene bekendheid is, is de kans dat de woning binnen een redelijke termijn wordt verkocht tegen een hogere prijs dan de thans geoffreerde, gering. Van de man kan in redelijkheid niet worden gevergd dat hij daarop wacht. De man heeft onbetwist gesteld dat het huidige bod van € 195.000,-- ruim boven de biedingen ligt die daarvoor zijn uitgebracht. De voorzieningenrechter heeft geen aanwijzingen dat met het bod van € 195.000,-- een niet marktconform bod is gedaan.
4.9.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zal de voorzieningenrechter de vorderingen van de man toewijzen, zoals in het dictum vermeld. Bij de toewijzing neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt dat verkoop en overdracht ten minste plaatsvindt op basis van de koopsom zoals die uit het overgelegde concept-koopcontract blijkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering om een dwangsom te verbinden aan het niet nakomen van het sub I gevorderde dient te worden afgewezen, reeds omdat de nakoming kan worden bewerkstelligd met het vonnis van de voorzieningenrechter.
4.10.
Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de [adres] te [plaats], aan de heer [L] en om na de verkoop van de onroerende zaak mee te werken aan de notariële levering daarvan,
5.2.
bepaalt dat indien de vrouw weigerachtig is om binnen twee weken na betekening van dit vonnis te voldoen aan het onder I. bepaalde, dit vonnis in de plaats treedt van
de benodigde handtekening van de vrouw onder de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
27 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: