ECLI:NL:RBOVE:2015:2970

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
C/08/157334 / HA ZA 14-301
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een snoei- en kapregeling in het kader van een kettingbeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2015 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van een snoei- en kapregeling die door partijen was overeengekomen. De eisers, [X] en [Y], hebben in conventie gevorderd dat de rechtbank zou verklaren dat de snoei- en kapregeling, zoals opgenomen in de eigendomsakte van 4 april 2005, van toepassing is op hun perceel. De gedaagde, [A], heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank zou verklaren dat hij geen rechten kan ontlenen aan deze regeling en dat deze is verjaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de snoei- en kapregeling niet als erfdienstbaarheid kan worden aangemerkt, omdat deze niet expliciet als zodanig is opgenomen in de relevante akten. Evenmin is er sprake van een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 6:252 BW, aangezien deze rechtsfiguur pas na de datum van de oorspronkelijke overeenkomst in de wet is opgenomen. De rechtbank concludeert dat de snoei- en kapregeling moet worden gezien als een kettingbeding, maar dat dit beding niet is doorgegeven aan de rechtsopvolger [A].

De rechtbank oordeelt dat [A] op basis van de snoei- en kapregeling geen aanspraken kan maken, zoals het recht op uitzicht of het recht om bomen te snoeien of te kappen. De rechtbank wijst de vorderingen van [A] af en verklaart voor recht dat hij geen rechten kan ontlenen aan de snoei- en kapregeling. Tevens wordt [A] veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/157334 / HA ZA 14-301
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van

1.[X],

wonende te [woonplaats],
2.
[Y],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P.F.P. Nabben te Haarlem,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G. Vleems te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘[X]’ en ‘[A]’ genoemd worden.
In conventie en in reconventie:

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met producties
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met producties
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties in conventie met producties
  • de akte uitlating producties aan de zijde van [A]
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde productie van de zijde van
[X] en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties van de zijde van
[A].
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. De datum van de uitspraak is vastgesteld op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[R] en [H] waren de eigenaren van het perceel waarop nu de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] zijn gelegen. In 1989 is dat perceel gesplitst in twee percelen. [R] en [H] hebben toen het hoger gelegen perceel aan de
[adres 2] zelf in eigendom gehouden, en het lager gelegen perceel [adres 1] verkocht en bij akte van 1 maart 1989 in eigendom overgedragen aan [K].
2.2.
De akte van overdracht van [adres 1] aan [K] bevat onder meer de volgende bepalingen:
“Ten aanzien van de beplanting op het bij deze akte overgedragen perceelsgedeelte zijn
partijen het volgende overeengekomen:
a. De beplanting vanaf de [straatnaam] tot de vijf en twintig meter grens zal niet hoger
zijn dan twintig meter.
b. De beplanting vanaf de vijf en twintig meter grens tot de honderd twintig meter
grens zal niet hoger zijn dan twaalf meter.
c. De beplanting vanaf de honderd twintig meter grens tot aan de noordoost grens zal
niet hoger zijn dan acht meter.
d. Het ‘hiervoor sub 9 a, b en’ c gemelde met inachtneming van de gemeentelijk te verlenen kapvergunningen.
(…)
f. Het voldoen aan de maximale hoogten kan op diverse wijzen gerealiseerd worden
(bijvoorbeeld kappen, inkorten).
g. Ten aanzien van het sub 9 bepaalde verplicht de koper zich alle medewerking te
verlenen tot het verkrijgen van de benodigde vergunningen en zal hij alle benodigde
informatie op eerste aanvraag van de eigenaren van de [adres 2] verstrekken teneinde het sub 9 bepaalde te verwezenlijken.
(...)
Koper en verkoper verplichten zich het in deze akte sub 7 tot en met 12 bepaalde op te nemen in iedere akte van overdracht van of vestiging zakelijk recht (uitgezonderd erfdienstbaarheden) op het geheel of een gedeelte van het bij deze akte overgedragen perceelsgedeelte, respectievelijk het geheel of een gedeelte van het voor verkopers resterend gedeelte van gemeld perceel nummer 1442, en aan de betreffende verkrijger op te leggen.
12. Bij niet-nakoming of overtreding van een of meer van de hiervoor sub 7 tot en met 11 gemaakte bedingen verbeurt de nalatige een boete van vijftigduizend gulden
(f 50.000,-) ten behoeve van de wederpartij (de eigenaar van het pand [adres 2], respectievelijk de eigenaar van het hoofgebouw, te stichten op het bij deze akte overgedragen perceelsgedeelte) onverminderd het recht van die wederpartij om alsnog nakoming te vorderen. Deze boete is dadelijk opeisbaar en wordt verbeurd door het enkele feit der niet-nakoming of overtreding zelve, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist.
2.3.
De hiervoor geciteerde bepalingen zullen hierna worden aangeduid als de
‘snoei- en kapregeling’.
2.4.
Mevrouw [B], de weduwe van [K], heeft het perceel met woning aan de [adres 1] verkocht en op 4 april 2005 geleverd aan [X] en [Y]. In de akte van levering zijn dezelfde bedingen opgenomen als de hiervoor geciteerde bepalingen in de akte van 1 maart 1989, waarbij [R] en [H] dezelfde grond met woning in eigendom overdroegen aan [K].
2.5.
Op 19 januari 2012 hebben [R] en [H] het perceel met woning aan de [adres 2] verkocht aan [A]. De koopovereenkomst is op 24 januari 2012 ingeschreven in de openbare registers. Bij akte van levering d.d. 26 april 2012 hebben
[R] en [H] het gekochte aan [A] geleverd. Noch in die koopovereenkomst, noch in de desbetreffende akte van levering is de snoei- en kapregeling opgenomen, en in die stukken wordt ook niet naar die regeling verwezen.
2.6.
Tussen partijen is vervolgens onenigheid ontstaan over de vraag of, en zo ja op grond waarvan, de ‘snoei- en kapregeling’ van toepassing is op het perceel van
[X]. [A] wenst de hoogte van bepaalde bomen van [X] te beperken conform de snoei- en kapregeling in het belang van zijn uitzicht vanuit zijn woning over het perceel van [X] in de richting van de IJsselvallei, Zutphen en Deventer.
2.7.
Het geschil tussen partijen omvat (onder meer) ook de vragen of [A] bij zijn vordering (voldoende) belang heeft, en of het door [A] gewenste kappen/snoeien de bomen ernstige schade zou kunnen toebrengen, onder meer door een sterk verhoogde gevoeligheid voor aantasting door de eikenprachtkever, en of de aanspraken van [A] op de regeling zijn verjaard.

3.De vorderingen

In conventie

3.1.
[X] vordert:
primair:
- een verklaring voor recht dat [A] geen rechten kan ontlenen aan de
snoei- en kapregeling die is geciteerd in de eigendomsakte van [X];
subsidiair:
- sub 1: een verklaring voor recht dat het recht op nakoming van genoemde snoei- en kapregeling is verjaard;
- sub 2: dat de rechtbank genoemde snoei- en kapregeling ontbindt - uitvoerbaar bij
voorraad - op grond van artikel 6:259 Burgerlijk Wetboek (BW);
- sub 3: dat de rechtbank genoemde snoei- en kapregeling ontbindt - uitvoerbaar bij
voorraad - op grond van artikel 6:258 BW;
- sub 4: een verklaring voor recht dat uitoefening van het recht op nakoming van genoemde regeling leidt tot misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW en een verbod voor
[A] - uitvoerbaar bij voorraad - om bomen op het perceel van [X] te (laten) snoeien of kappen op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke keer dat
[A] handelt in strijd met dat verbod;
- sub 5: een verklaring voor recht dat [A] geen (voldoende) belang
heeft bij nakoming van genoemde regeling, en een verbod voor [A] - uitvoerbaar bij
voorraad - om bomen op het perceel van [X] te (laten) snoeien of kappen op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke keer dat [A] handelt in strijd met dat verbod;
- sub 6: een verklaring voor recht dat uitoefening van het recht op nakoming van genoemde regeling in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en [A] - uitvoerbaar bij voorraad - verbiedt om bomen op het perceel van [X] te (laten) snoeien of kappen op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke keer dat [A] handelt in strijd met dat verbod;
- sub 7: een verklaring voor recht dat het recht op nakoming van de snoei- en kapregeling gedeeltelijk is verjaard, ontbonden dan wel vernietigd en daardoor slechts kan worden uitgeoefend binnen de strook grond zoals weergegeven op de als productie 4 aan de dagvaarding gehechte tekening en een verbod voor [A] - uitvoerbaar bij voorraad - om bomen op het perceel van [X] die zich buiten die strook bevinden te (laten) snoeien of kappen op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke keer dat
[A] handelt in strijd met dat verbod;
en uiterst subsidiair:
- een verklaring voor recht dat, bij de uitvoering van de snoei- en kapregeling zoals vastgelegd in de eigendomsakte van [X], de kosten voor het snoeien en verwerken (versnipperen) van het snoeiafval voor rekening blijven van [A],
- een verbod aan [A] om in strijd met de volgende regels uitvoering te geven aan genoemde snoei- en kapregeling:
( i) de bomen mogen in geen geval verder gesnoeid worden dan de hoogtes per zone zoals
vastgelegd in de eigendomsakte van [X],
(ii) en het snoeiwerk mag alleen worden gedaan (a) als dat jaarlijks gebeurt, (b) met een hoogwerker, (c) uitsluitend in de maand juni van elk jaar en (d) als het tenminste twee maanden voorafgaand aan het snoeiwerk wordt aangekondigd voor wat het gevorderde verbod betreft op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke keer dat [A] handelt in strijd met dat verbod,
een en ander met veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure.
In reconventie:
3.2.
[A] vordert - uitvoerbaar bij voorraad - dat [X] zal worden veroordeeld:
- om op het eerste verzoek van [A] medewerking te verlenen aan - en te gedogen
dat - [A], althans door [A] ingeschakelde personen, aan de in alinea 8 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie genoemde uitvoering van de snoei- en kapregeling, waaronder het verschaffen van de toegang tot het perceel aan [A] en de door hem ingeschakelde derden,
- om aan [A] te betalen een bedrag van € 20.000,00 per dag voor elke dag dat een van verweerders in reconventie nalaat hieraan gevolg te geven, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het bedrag opeisbaar is geworden tot aan de dag der algehele voldoening;
- om aan [A] te betalen de boete van € 22.689,01;
- in de kosten van dit geding.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Zoals de rechtbank bij de pleidooien met partijen heeft besproken, dient eerst te worden beoordeeld en beslist of [A] op grond van de hierboven weergegeven ‘snoei- en kapregeling’ recht heeft op naleving van die regeling door [X]. Alleen als dat het geval blijkt te zijn dient vervolgens te worden beslist op de overige geschilpunten, waaronder het door [X] betwiste belang van [A] bij handhaving van de regeling en de risico’s op beschadiging aan de bomen. De standpunten van partijen met betrekking tot de vraag, of [A] aanspraak kan maken op naleving van de snoei- en kapregeling door [X], kunnen worden samengevat als volgt.
4.2.
[A] stelt dat hij jegens [X] rechten kan ontlenen aan de snoei- en kapregeling zoals opgenomen in de akte van 4 april 2005, bij welke akte [adres 1] aan [X] in eigendom werd overgedragen. [X] zijn gebonden aan de snoei- en kapregeling, omdat deze is gevestigd als erfdienstbaarheid. Deze is op 1 maart 1989 opgenomen in een notariële akte van levering, die vervolgens is ingeschreven in de openbare registers.
4.3.
Daardoor is de regeling als erfdienstbaarheid gevestigd, die een verplichting voor [X] inhoudt om te dulden dat de boomhoogte op hun perceel wordt beperkt en beperkt blijft tot de in die regeling voorgeschreven maxima.
4.4.
Indien geen sprake is van een erfdienstbaarheid, dan dient de snoei- en kapregeling volgens [A] te worden gezien als een kwalitatieve verplichting in de zin van
artikel 6:252 Burgerlijk wetboek (BW). De snoei- en kapregeling omvat een verplichting van [X] om iets niet te doen, namelijk het overschrijden van de toegestane hoogte van bomen op zijn perceel.
4.5.
Deze verplichting is in 2005 overeengekomen tussen [B] als verkoopster en [X] als koper van [adres 1], en is vervolgens ingeschreven in de openbare registers.
4.6.
Indien mocht blijken dat de snoei- en kapregeling ook niet voldoet aan de eisen van kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 6:252 BW, dan dient deze regeling te worden gezien als een kettingbeding, waaruit een kwalitatief recht is ontstaan in de zin van artikel 6:251 BW. Op grond van dat kwalitatieve recht kan [A] jegens [X] aanspraak maken op naleving van de snoei- en kapregeling.
4.7.
[X] betwist de argumentatie van [A] op de volgende gronden.
[A] kan geen rechten ontlenen aan de snoei- en kapregeling, omdat geen sprake is van een erfdienstbaarheid, noch van een kwalitatieve verbintenis of verplichting. Aan de in deze wetsbepalingen gestelde eisen is niet voldaan.
4.8.
De snoei- en kapregeling is niet meer dan een obligatoire verplichting met een kettingbeding, aldus [X]. Zo’n obligatoire afspraak mist zakenrechtelijke werking. [A] zou daaraan alleen rechten kunnen ontlenen als dit met hem zou zijn overeengekomen, bijvoorbeeld als onderdeel van de door hem met de verkopers van [adres 2] ([R] en [H]) afgesloten leveringsakte.
4.9.
Aan dat vereiste is echter niet voldaan. Bij de verkoop en levering van het perceel met woning aan [A] is de snoei- en kapregeling niet in de koopovereenkomst en ook niet in de leveringsakte opgenomen. [A] kan geen rechten ontlenen aan een obligatoire afspraak waarbij hij zelf geen partij is en uit hoofde waarvan aan hem ook geen rechten zijn overgedragen.

5.5. De beoordeling

In conventie en in reconventie:
5.1.
De rechtbank kan de regeling niet aanmerken als erfdienstbaarheid. [R] en [H] als verkopers en [K] als koper hebben blijkens de duidelijke en niet voor misverstand vatbare tekst van de regeling op 1 maart 1989 de bedoeling gehad om daarmee een kettingbeding tot stand te brengen, en niet om daarmee een erfdienstbaarheid te vestigen. De regeling is in de akte geformuleerd langs de toen gebruikelijke lijnen van een kettingbeding en wordt in de akte ook geen erfdienstbaarheid genoemd.
5.2.
Ook in de leveringsakte van 4 april 2005, waarbij [B], de weduwe van [K], het perceel met woning aan de [adres 1] aan [X] in eigendom overdroeg, is de daarin opgenomen snoei- en kapregeling niet aangeduid als erfdienstbaarheid.
5.3.
[X] heeft hier nog onbetwist aan toegevoegd dat bij een erfdienstbaarhedenonderzoek voor zijn perceel bij het Kadaster de snoei- en kapregeling niet als erfdienstbaarheid is genoemd.
5.4. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de snoei- en kapregeling noch in de akte van levering d.d. 1 maart 1989, noch in de akte van 4 april 2005 als erfdienstbaarheid is gevestigd.
5.5.
Evenmin is hier sprake van een kwalitatieve verplichting in de zin van
artikel 6:252 BW. De rechtsfiguur van de kwalitatieve verplichting kreeg pas per 1 januari 1992 een plaats in de wet en bestond dus nog niet op 1 maart 1989, toen het kettingbeding in de tussen [R] en [H] als verkopers en [K] als kopers overeengekomen leveringsakte van kracht werd. Hetgeen toen tussen hen is overeengekomen kan daarom niet gelden als een kwalitatieve verbintenis in de zin van artikel 6:252 BW.
5.6.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of, zoals [A] heeft gesteld, de snoei- en kapregeling moet worden gezien als een kettingbeding, waaruit een kwalitatief recht is ontstaan in de zin van artikel 6:251 BW.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De snoei- en kapregeling is gegoten in de vorm van een (tot 1992 gebruikelijk, maar niet in de wet geregeld) kettingbeding.
5.8.
Een kettingbeding werkt alleen tegen rechtsopvolgers, indien de verplichting (telkens) opnieuw wordt opgelegd. Een kettingbeding staat of valt met het doorgeven van het beding. In dit geval is het kettingbeding door [R] en [H] echter niet doorgegeven aan hun rechtsopvolger [A], zoals blijkt uit de volgende feiten.
5.9.
Het kettingbeding is opgenomen in de akte van overdracht van [adres 1] door [R] en [H] aan [K] op 1 maart 1989. Dit beding was daarom een bron van contractuele verplichtingen van [K] jegens [R] en [H].
5.10.
[R] en [H] enerzijds en [K] anderzijds zijn daarbij ook uitdrukkelijk overeengekomen dat iedere overdracht van de snoei- en kapregeling uitdrukkelijk zou moeten worden opgenomen in de akte van overdracht.
5.11.
Deze contractuele verplichtingen van [K] jegens [R] en [H] hebben [X] van [K] overgenomen toen zij [adres 1] in 2005 kochten van de weduwe van [K].
5.12. Het kettingbeding is echter vervolgens niet opgenomen in de tussen enerzijds
[R] en [H] en anderzijds [A] gesloten koopovereenkomst van
24 januari 2012 en ook niet in de daarop gebaseerde leveringsakte van 26 april 2012, en in die stukken wordt ook niet naar dat kettingbeding verwezen.
5.13.
Het kettingbeding is dus niet tussen enerzijds [R] en [H] en anderzijds [A] overeengekomen. De ketting is dus verbroken. Het gevolg daarvan is, dat [A] jegens [R] en [H] aan dat beding geen rechten kan ontlenen.
5.14.
[A] heeft ook gesteld dat het niet nodig was om het kettingbeding, zoals opgenomen in de oorspronkelijke akte van 1 maart 1989 waarbij [adres 1] aan [K] werd geleverd, ook op te nemen in de leveringsakte waarbij [adres 2] op
26 april 2012 aan [A] werd overgedragen, omdat uit dat beding op 1 maart 1989 een kwalitatief recht in de zin van artikel 6:251 BW is ontstaan, dat [R] en [H] op 26 april 2012 aan [A] hebben overgedragen.
5.15.
Dit beroep op artikel 6:251 BW faalt echter, omdat ook hier geldt dat dit artikel op 1 maart 1989 nog geen geldend recht was.
5.16.
Samenvattend oordeelt de rechtbank dat [A] op basis van de snoei- en kapregeling geen bijzondere aanspraken, zoals een recht op uitzicht of het recht om het snoeien of kappen van bomen, geldend kan maken jegens [X]. De rechtbank zal daarom de dienovereenkomstige in conventie primair gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
In conventie:
5.17.
Omdat de primaire vordering van [X] wordt toegewezen, dient [A] als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 282,00
- explootkosten dagvaarding 95,77
- salaris advocaat
€ 1.808,00(4 punten × tarief € 452,00 )
Totaal € 2.185,77.
In reconventie:
5.18.
De rechtbank wijst in conventie de vorderingen van [X] toe in die zin, dat de rechtbank voor recht verklaart dat [A] geen rechten kan ontlenen aan de snoei- en kapregeling. Daaruit volgt dat de reconventionele vorderingen van [A], die juist strekken tot nakoming van zulke aanspraken van [A] op [X], niet toewijsbaar zijn.
5.19.
[A] dient als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie, die aan de zijde van [X] worden begroot op
€ 904,00 aan salaris advocaat (1/2 x 4 punten x tarief € 452,00).

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
I. Verklaart voor recht dat [A] geen rechten kan ontlenen aan de snoei- en kapregeling die is geciteerd in de eigendomsakte van 4 april 2005 van [X].
II. Veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, tot op vandaag aan de zijde van [X] in conventie begroot op € 2.185,77.
III. Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie:
IV. Wijst de vorderingen af.
V. Veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, tot op vandaag aan de zijde van [X] begroot op € 904,00.
VI. Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.