In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, een inwoner van Ommen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen, als verweerder. De zaak betreft de verlaging van de WWB-uitkering van de eiser met 100% gedurende één maand, zoals vastgesteld in een besluit van 27 november 2014. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 februari 2015. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 juni 2015 heeft eiser verklaard dat hij in plaats van de afgesproken 32 uur per week, 45,5 uur per week moest werken. Dit leidde tot vragen over het uurloon, die eiser herhaaldelijk heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat het niet onredelijk is dat eiser deze vragen heeft gesteld, gezien het substantiële verschil in het aantal te werken uren. De rechtbank concludeert dat de maatregel van 100% verlaging onvoldoende gemotiveerd is, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser zijn verplichtingen op grond van de WWB niet is nagekomen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij zij bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat verweerder een nabetaling van de bijstand aan eiser moet doen. Daarnaast wordt het griffierecht aan eiser vergoed en worden de reiskosten voor de zitting vastgesteld op € 9,36. De rechtbank wijst het verzoek om wettelijke rente af, omdat het bedrag daarvan minder dan € 10,- bedraagt. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter W.F. Bijloo, in aanwezigheid van griffier S.A. Westerbeek-Nette.