IV. tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3. [eiser] en [eiseres] hebben het volgende hiertoe aangevoerd, kort samengevat.
[eiseres] verdient een loon van € 1576,00 per maand en dat ligt onder de voor [eiser] en [eiseres] geldende beslagvrije voet. Volgens [eiser] en [eiseres] dient de beslagvrije voet op € 1721,99 per maand te worden gesteld. De maandelijkse inhoudingen en het vakantiegeld zijn ten onrechte overgemaakt naar [gedaagde]. [gedaagde] heeft ten onrechte de woon- en ziektekostentoeslag buiten beschouwing gelaten en halvering van de beslagvrije voet is niet toegestaan. Anders dan [gedaagde] meent heeft [eiser] geen inkomen gehad uit zijn eenmanszaak. [eiser] heeft aangeboden om met [gedaagde] hierover in gesprek te gaan, in het bijzijn van zijn accountant, maar dat is afgewezen. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens [eiser] en [eiseres] door de beslagvrije voet niet correct toe te passen. [eiser] en [eiseres] krijgen door deze handelwijze nu onnodig nieuwe schulden. Ter zitting is overgelegd een brief van ziektekostenverzekeraar Zilveren Kruis Achmea d.d. 12 mei 2015 waarin deze de gevolgen melden van het feit dat de premie voor de zorgverzekering niet is betaald.
4. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Hij heeft het volgende aangevoerd, kort samengevat. Gelet op de woonplaats van [gedaagde] is de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, niet bevoegd van de vordering kennis te nemen. Bovendien dienden [eiser] en [eiseres] de achterliggende schuldeisers te dagvaarden en niet de executerende deurwaarder. [eiser] en [eiseres] hadden zich tot de kantonrechter kunnen wenden om de beslagvrije voet te laten vaststellen, op grond van 475f Rv.
Inhoudelijk is de beslagvrije voet correct berekend en heeft [gedaagde] gehandeld zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. In het exploot van derdenbeslag is een beslagvrije voet medegedeeld van € 1223,54. [eiser] heeft na het gelegde derdenbeslag weliswaar zijn woon- en ziektekosten opgegeven, waarmee de beslagvrije voet moet worden verhoogd, maar niet zijn inkomsten opgegeven, waarmee de beslagvrije voet moet worden verlaagd. Het inkomen van [eiser] strekt in mindering op de beslagvrije voet tot maximaal de helft van de beslagvrije voet. [eiser] stelt ten onrechte dat hij geen inkomen heeft genoten. De achterliggende schuldeisers, de heer en mevrouw [X], hebben [eiser] aan het werk gezien bij derden. De accountant van [eiser] heeft bij e-mail van 12 mei 2015 de omzet van [eiser] over januari (€ 0,00), februari (€ 1303,00) en maart 2015 (€ 813,00) doorgegeven. [eiser] blijft zich op het standpunt stellen dat hij geen inkomen heeft gehad. Onder deze omstandigheden mag de beslagvrije voet gehalveerd worden. Als dit zou worden doorberekend, verhoging met woon- en ziektekosten en verlaging door halvering van de beslagvrije voet, zou de beslagvrije voet lager uitkomen dan de beslagvrije voet van
€ 1223,54 en dat vond [gedaagde] niet redelijk. De beslagvrije voet is daarom gelaten op
€ 1223,54 per maand, aldus [gedaagde].
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo is gelet op art. 438 Rv. bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en het daaromtrent door [eiser] en [eiseres] gestelde, aanwezig.
6. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] en [eiseres] de achterliggende schuldeisers en niet hem hadden moeten dagvaarden wordt verworpen. Het is [gedaagde] die verantwoordelijk is voor de berekening van de beslagvrije voet (art. 475 g Rv.) en het executeren van het vonnis. In dat kader kan [gedaagde] onrechtmatig handelen (dat stellen [eiser] en [eiseres] ook) en aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade.
7. Ter zitting is uitvoerig gesproken over de berekening van de beslagvrije voet, mede aan de hand van de later opgemaakte pro-forma berekening van [gedaagde] waarin is opgenomen de verhoging (wegens ziekte- en woonkosten) en de verlaging (wegens halvering van de beslagvrije voet). De voorzieningenrechter is met partijen uitgegaan van de voor [eiser] en [eiseres] geldende grondslag van € 1235,36. Door [gedaagde] is niet betwist dat de beslagvrije voet moet worden verhoogd met ziektekosten ad € 387,60 en door [gedaagde] is uiteindelijk erkend dat de beslagvrije voet moet worden verhoogd met een bedrag van € 313,29 wegens woonkosten. De voorzieningenrechter komt daarmee op een beslagvrije voet van € 1936,25.
8. Anders dan [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze beslagvrije voet onder de gegeven omstandigheden niet mag worden gehalveerd. Artikel 475g lid 2 bepaalt: “Zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, wordt de beslagvrije voet gehalveerd”. [eiser] heeft na het beslag een inkomen van “0” opgegeven, zodat er strikt genomen niet is voldaan aan het vereiste dat het inkomen niet is opgegeven; er is wèl een inkomen opgegeven, namelijk van “0”. Bovendien zijn de bedragen die [gedaagde] heeft doorgekregen van de accountant (de e-mail van 12 mei 2015)
omzetbedragen en kan uit deze e-mail niet worden afgeleid dat [eiser] periodieke/regelmatig weerkerende betalingen heeft ontvangen, die in mindering kunnen worden gebracht op de beslagvrije voet.
9. De vordering van [eiser] en [eiseres] tot vaststelling van de beslagvrije voet verdraagt zich niet met de aard van deze procedure. Voorts is door [eiser] en [eiseres] niet onderbouwd op grond waarvan het gelegde beslag in zijn geheel zou moeten worden opgeheven. De voorzieningenrechter ziet gelet op de ter zitting nader op € 1936,25 bepaalde beslagvrije voet aanleiding op deze punten te beslissen als opgenomen in het dictum.
10. De vordering vermeld onder I. strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen aan toewijzing niet in de weg staat.
11. [gedaagde] heeft de beslagvrije voet niet juist vastgesteld; het door de beslaglegger(s) teveel geïnde dient dan ook in beginsel terugbetaald te worden. Iets anders is of hierdoor schade is geleden en [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is. Het niet juist vaststellen van de beslagvrije voet betreft onrechtmatig handelen. Het niet juist vast gesteld hebben van de beslagvrije voet betekent niet dat [eiser] en [eiseres] daardoor een schade hebben geleden ter hoogte van het teveel ingehouden bedrag. [eiser] en [eiseres] hebben vanaf januari 2015 minder inkomen genoten dan wettelijk als minimum wordt gezien maar schade hebben ze daardoor niet geleden; hun vermogen is hetzelfde gebleven, er zijn immers slechts schulden vervroegd afbetaald. Dat [eiser] en [eiseres] door het handelen van [gedaagde] anderszins schade hebben geleden is niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
12. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, aangezien beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld.