In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat, [A], die door [eiseres], een bouwbedrijf, is aangesproken voor schade die is ontstaan door een beroepsfout. De zaak betreft een ontwikkelingsovereenkomst tussen [eiseres] en [L] voor de bouw van appartementen, waarbij [eiseres] juridische bijstand zocht van [B] om openstaande vorderingen op [L] te incasseren. Tijdens de onderhandelingen heeft de advocaat, [F], zonder toestemming van [eiseres] finale kwijting verleend aan een van de schuldeisers, [I]. Dit leidde tot een geschil over de aansprakelijkheid van de advocaat en de gevolgen van de verleende kwijting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de door [eiseres] aan [B] verstrekte opdracht niet inhield dat [F] gemachtigd was om zonder overleg finale kwijting te verlenen. De rechtbank oordeelt dat [F] een beroepsfout heeft gemaakt door deze kwijting te verlenen zonder goedkeuring van [eiseres]. Dit heeft geleid tot schade voor [eiseres], die de kosten voor herstel van gebreken aan de airco-installaties in het appartementencomplex La Résidence zelf heeft moeten dragen. De rechtbank concludeert dat er een causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de schade die [eiseres] heeft geleden.
De rechtbank heeft [A] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 231.666,96, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft [A] in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 22 juli 2015.