ECLI:NL:RBOVE:2015:3850

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
4272971 HA VERZ 15-160
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na ontslag op staande voet wegens onjuiste informatie tijdens sollicitatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen BOMEFA B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft een ontslag op staande voet dat door BOMEFA was gegeven op basis van het verstrekken van onjuiste informatie door [gedaagde] tijdens de sollicitatieprocedure. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de door [gedaagde] gepresenteerde werkervaring niet overeenkwam met de werkelijkheid, wat leidde tot het oordeel dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De kantonrechter oordeelde dat het verwijtbare handelen van [gedaagde] zodanig was dat van BOMEFA niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan [gedaagde]. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 20 juli 2015, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vastgesteld met ingang van 30 september 2015, tenzij deze al eerder was geëindigd door het ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Kanton en Handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknr. : 4272971 HA VERZ 15-160
datum : 3 augustus 2015
3 augustus 20154272971 HA VERZ 15-160
Beschikking op een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
de besloten vennootschap
BOMEFA B.V.,
gevestigd te Kampen,
eisende partij, verder te noemen “Bomefa”,
gemachtigde mr. J.C. Wesselo,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde partij, verder te noemen “ [gedaagde] ”,
gemachtigde mr. A.H.H. Nauta, toegevoegd d.d. 12 juni 2015 onder nummer 4LH2026.

De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de stukken uit de kort geding procedure (bekend onder zaaknummer 4272971 HA VERZ 15-160) die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
De mondelinge behandeling is gehouden op 20 juli 2015, waarbij tevens is behandeld de door [gedaagde] jegens Bomefa gevraagde voorlopige voorziening (zaaknummer 4272971 HA VERZ 15-160), inhoudende een wedertewerkstelling en betaling van loon. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De feiten

1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
1.1.
[gedaagde] , geboren op 12 februari 1979, is op 16 april 2015 voor bepaalde tijd in de functie van de medewerker financiële administratie in dienst getreden bij Bomefa tegen een salaris van
€ 2.017,60 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige toeslagen.
1.2.
Op 2 juni 2015 heeft Bomefa een gesprek gevoerd met [gedaagde] . Na afloop van dat gesprek heeft Bomefa [gedaagde] meegedeeld dat zij op staande voet is ontslagen.
1.3.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft Bomefa het ontslag op staande voet bevestigd. In die brief staat voor zover van belang:
“Hierbij bevestig ik namens Bomefa B.V. schriftelijk ons gesprek van gisteren, 2 juni 2015 (…). In dit gesprek heb ik u te kennen gegeven uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, in verband met het bestaan van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW, meer in het bijzonder artikel 7:678 onder a BW.
(…)
Zoals u bekend zijn wij ontevreden de over de wijze waarop u uw functie uitoefent. Uw functioneren heeft ons aanleiding gegeven nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van de informatie die u ons ten tijde van de sollicitatieprocedure heeft vertrekt. Ons is gebleken dat de door u verstrekte informatie (gedeeltelijk) onjuist blijkt te zijn. Zo staat op uw CV onder andere vermeld dat u bij de bedrijven “Uw Huis Veilig” en “Faco Distributiecentrum” de functies Financieel Hoofd administratie / debiteuren respectievelijk Hoofd Financiële Afdeling zou hebben uitgeoefend. Uit navraag bij voornoemde bedrijven is ons gebleken dat hiervan echter geen sprake is geweest. Zo hebben wij op 2 juni jl. van de heer Wiersma, uw voormalig leidinggevende bij “Faco Distributiecentrum”, vernomen dat u aldaar nimmer de functie Hoofd Financiële Afdeling heeft uitgeoefend. Voorts is ons gebleken dat u in uw sollicitatiegesprek valse inlichtingen heeft gegeven omtrent de wijze waarop uw vorige arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Tijdens ons gesprek van gisteren heb ik u gevraagd een toelichting op voorgaande omstandigheden te geven. U liet weten dat u bij het bedrijf “Uw Huis Veilig” de functie van Hoofd Administratie hebt uitgeoefend. Tevens handhaafde u uw standpunt dat u bij dit bedrijf zelf ontslag hebt genomen omdat u niet achter de gekozen bedrijfsvoering stond. U deelde mee dit destijds met de directeur van “Uw Huis Veilig” besproken te hebben en samen tot het besluit te zijn gekomen om afscheid van elkaar te nemen. Uit navraag bij “Uw Huis Veilig” is ons echter gebleken dat de door u meegedeelde feiten en omstandigheden niet stroken met de werkelijkheid. Ons is namelijk door “Uw Huis Veilig” te kennen gegeven dat u geen contractverlenging heeft gekregen, onder andere omdat uw functioneren naar het oordeel van “Uw Huis Veilig” te wensen overliet.
Uw reactie heeft derhalve voor ons geen aanleiding gegeven om van een ontslag op staande voet af te zien. De omstandigheid dat u wederom onjuiste informatie heeft verstrekt maakt juist eens temeer dat u het vertrouwen dat Bomefa noodzakelijkerwijs in u moet kunnen stellen onwaardig bent geworden. Wij kunnen dan ook niet anders besluiten. Uw handelingen zijn eenvoudigweg niet te rechtvaardigen.”
1.4.
Bij brief van 4 juni 2015 heeft [gedaagde] tegen het gegeven ontslag geprotesteerd en zich beschikbaar gehouden voor haar arbeid.

De beoordeling

2.
Het verzoek houdt geen verband met het bestaan van een opzegverbod.
3.
Bij vonnis van heden is in kort geding geoordeeld dat te verwachten valt dat in een bodemprocedure het ontslag op staande voet in stand zal blijven, omdat sprake is van een dringende reden. In deze procedure staat de vraag ter beantwoording of, indien in rechte mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet als gevolg van het ontslag op staande voet is geëindigd, het feitencomplex wel een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW oplevert. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend; daartoe wordt het volgende overwogen.
4.
Bomefa verzoekt de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in samenhang bezien met primair artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW en subsidiair artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Aan dit verzoek legt Bomefa primair ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen van [gedaagde] , zodanig dat van Bomefa redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens Bomefa bestaat dit verwijtbare handelen uit het door [gedaagde] verstrekken van onjuiste informatie ten tijde van haar sollicitatie door het vermelden van onjuiste gegevens op haar cv, alsmede het doen van onjuiste mededelingen over de redenen van haar vertrek bij vorige werkgevers. Daar komt volgens de stellingen van Bomefa bij dat [gedaagde] , op het moment dat Bomefa haar hiermee confronteerde, wederom onwaarheden heeft verteld en geen open kaart heeft gespeeld. Het cv waarop Bomefa doelt is in de procedure door haar als productie 4 bij het verzoekschrift overgelegd.
5.
[gedaagde] weerspreekt het standpunt van Bomefa dat zij bij aanvang van het dienstverband onjuiste informatie aan Bomefa heeft verstrekt over de door haar bij haar vorige werkgevers uitgeoefende functies. Zij voert in dit verband aan dat zij op 8 april 2015 een e-mail, vergezeld van een cv in een pdf bestand, aan Bomefa heeft toegezonden, waarin zij haar interesse voor de vacature Financieel Administratief Medewerker heeft kenbaar gemaakt. [gedaagde] bestrijdt evenwel dat zij daarin heeft vermeld dat haar vorige functie Hoofd Financiële Afdeling of Hoofd Financiële Administratie was. Het door Bomefa overgelegde cv (productie 4 verzoekschrift) is nimmer door haar ingezonden. Door haar is het cv ingezonden dat zij als productie 5 bij dagvaarding heeft ingebracht.
7.
Een vergelijking van voornoemde documenten laat zien dat het cv dat [gedaagde] heeft ingebracht op een tweetal punten afwijkt van het cv dat door Bomefa is overgelegd. In de eerste plaats komen de functies die onder het kopje “
Werkervaring” bij Uw Huis Veilig staan vermeld niet met elkaar overeen. Zo staat in het cv dat door [gedaagde] is ingediend als functie “
Senior Financieel administratie/debiteuren”, terwijl in het cv dat door Bomefa is overgelegd “
Financieel Hoofd administratie/debiteuren” is vermeld. Voorts komen ook de functies die bij Faco Distributiecentrum staan vermeld niet met elkaar overeen. In het door [gedaagde] ingebrachte cv staat “
Mei 2013/September 2014 Financiële afdeling”, terwijl in het cv dat Bomefa heeft overgelegd is opgenomen “
2013/2013 Hoofd Financiële Afdeling”.
8.
Als verklaring voor de verschillen in beide cv’s heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat [naam] , de (voormalig) leidinggevende van [gedaagde] bij Bomefa, haar na het toezenden van het cv als pdf op 8 april 2015 heeft gevraagd om haar cv ook nog eens in een Word bestand aan haar toe te sturen, hetgeen zij, [gedaagde] , heeft gedaan. Volgens [gedaagde] heeft Bomefa dit cv, dat overigens gelijk was aan het cv dat zij als pdf bestand aan Bomefa had gestuurd, gemanipuleerd, waardoor voornoemde verschillen zijn ontstaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een ernstig verwijt, waarvan de bewijslast ontegenzeggelijk op [gedaagde] rust. [gedaagde] heeft haar verwijt aan het adres van Bomefa niet aannemelijk gemaakt, laat staan bewezen. Niet alleen heeft [gedaagde] nagelaten nader te motiveren welke beweegredenen Bomefa zou kunnen hebben gehad om haar cv aan te passen, maar ook heeft zij het standpunt dat zij haar cv in een Word bestand aan Bomefa heeft toegezonden op geen enkele wijze onderbouwd. Met name heeft zij niet een kopie van haar mail, waarin het Word-bestand zou zijn bijgesloten, in het geding gebracht, terwijl dit voor haar gemakkelijk uit haar “Verzonden” mailbox moet zijn te verkrijgen. Dit alles, terwijl Bomefa ter zitting uitdrukkelijk heeft betwist dat zij om een Word bestand van het cv heeft gevraagd en evenzeer heeft betwist dat zij deze van [gedaagde] heeft ontvangen. Daar komt nog bij dat Bomefa in haar brief van 3 juni 2015 heeft gerefereerd aan de inhoud van het onjuiste cv en [gedaagde] in haar reactie van 4 juni 2015 niet onmiddellijk heeft gezegd dat Bomefa gebruik maakte van een vals cv. Zij heeft volstaan met de algemene opmerking dat zij geen onjuiste informatie heeft verstrekt. Aan het standpunt van [gedaagde] dat het door Bomefa overgelegde cv feitelijk een door haar, Bomefa, gemanipuleerd cv is moet dan ook als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd voorbij worden gegaan. Dit betekent dat het er voor moet worden gehouden dat het cv dat Bomefa heeft overgelegd het cv betreft dat [gedaagde] op 8 mei 2015 als pdf bestand aan haar heeft toegezonden.
9.
Voldoende aannemelijk is dat de informatie die in dit cv over de werkervaring van [gedaagde] staat vermeld niet overeenkomt met haar werkelijke ervaring bij een tweetal van haar vorige werkgevers. Uit het verhandelde ter zitting, alsmede de door Bomefa ingebrachte e-mailwisseling met de voormalige werkgevers van [gedaagde] blijkt immers dat [gedaagde] bij Uw Huis Veilig niet als Hoofd Financiën was aangesteld, maar als senior medewerker ondersteunende werkzaamheden verrichtte en dat [gedaagde] bij Faco Distributiecentrum niet de functie van Hoofd Financiële Afdeling heeft uitgevoerd, maar als administratief medewerkster op de financiële afdeling werkzaam is geweest. De stelling van [gedaagde] dat zij bij afwezigheid van het Hoofd Financiële Afdeling bij Uw Huis Veilig en het Hoofd Administratie bij Faco Distributiecentrum de bij die functies behorende werkzaamheden heeft uitgevoerd, waaronder leiding geven, maakt dit, indien al juist, niet anders. [gedaagde] heeft aldus bij aanvang van het dienstverband informatie aan Bomefa verstrekt die geen juiste weergave van haar daadwerkelijke werkervaring heeft gegeven, terwijl [gedaagde] wist of had moeten begrijpen dat die informatie voor Bomefa essentieel was voor de vraag of zij [gedaagde] al dan niet zou aannemen. [gedaagde] wist immers uit het sollicitatiegesprek dat Bomefa op zoek was naar iemand met leidinggevende kwaliteiten, die het Hoofd Financiën zou kunnen vervangen.
9.
Voorts is onweersproken de stelling van Bomefa dat [gedaagde] ten tijde van het sollicitatiegesprek te kennen heeft gegeven dat het dienstverband met Uw Huis Veilig is beëindigd, omdat zij het niet eens was met de (gewijzigde) bedrijfsvoering. Nu [gedaagde] de gemotiveerde en onderbouwde stelling van Bomefa dat zij heeft vernomen dat zowel Uw Huis Veilig als Faco Distributiecentrum haar contract niet hebben verlengd, omdat haar functioneren te wensen overliet niet, althans niet gemotiveerd heeft betwist, is voldoende aannemelijk de stelling van Bomefa dat [gedaagde] tijdens het sollicitatiegesprek onjuiste informatie heeft verstrekt over de redenen van haar vertrek bij genoemde werknemers, althans in ieder geval ter zake haar vertrek bij Uw Huis Veilig. De stelling van Bomefa dat [gedaagde] tijdens het gesprek op 2 juni 2015, waarbij [gedaagde] is geconfronteerd met de door haar bij aanvang van het dienstverband verstrekte informatie, heeft volgehouden dat de arbeidsovereenkomst met Uw Huis Veilig is beëindigd wegens de door haar genoemde reden, alsmede dat zij aldaar de functie van Financieel Hoofd heeft uitgevoerd, is daarnaast evenmin door [gedaagde] weersproken, althans niet gemotiveerd.
10.
De slotsom is dat sprake is van een zodanig verwijtbaar handelen van [gedaagde] dat van Bomefa redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verweer van [gedaagde] dat het ontbindingsverzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat sprake is van een situatie, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 5 BW snijdt geen hout, nu die situatie zich hier niet voordoet. Het verzoek van Bomefa zal dan ook worden toegewezen en de arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2015 althans indien de arbeidsovereenkomst niet al als gevolg van het ontslag op staande voet is geëindigd. In dit verband is van belang dat de voor [gedaagde] geldende opzegtermijn volgens haar arbeidsovereenkomst één maand bedraagt, waardoor de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd 1 oktober 2015 is. Vermindering van die datum met de duur van deze procedure, zijnde 25 dagen (het verzoekschrift is door de rechtbank ontvangen op 9 juli 2015 en de beschikking wordt gegeven op 3 augustus 2015), leidt in dit geval niet tot een eerdere ontbindingsdatum nu volgens artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW een termijn van tenminste een maand dient te resteren en conform artikel 7:672 lid 1 BW dient te worden ontbonden tegen het einde van een maand omdat een ander gebruik niet is gesteld.
11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [gedaagde] de door haar gevraagde billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
12.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft Bomefa geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
13.
De kantonrechter zal de proceskosten op de hierna genoemde manier compenseren.

De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst voor het geval deze niet reeds door het op 2 juni 2015 aan [gedaagde] verleende ontslag op staande voet is geëindigd en bepaalt dat deze voor dat geval eindigt op 30 september 2015;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Aldus gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 3 augustus 2015, in tegenwoordigheid van de griffier. (MvH)