ECLI:NL:RBOVE:2015:3882

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
ak_15_1452
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de bouw van twintig woningen aan de Sprinkhaan in Hengelo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van twintig woningen aan de Sprinkhaan in Hengelo. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo op 9 juni 2015. Verzoekers, bewoners van de nabijgelegen Kruisspin, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen totdat op hun bezwaarschriften was beslist.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2015 zijn de verzoekers vertegenwoordigd door twee personen, terwijl de verweerder werd bijgestaan door I. Heil en P.L. Drent. De belanghebbende, BPD Ontwikkeling BV Regio Noord-Oost, werd vertegenwoordigd door drs. ing. U.N. van het Erve en H.H. Hulsman, bijgestaan door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit, de bouwverordening en het bestemmingsplan, en dat er geen strijd was met redelijke eisen van welstand.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bezwaren van de verzoekers, waaronder zorgen over de toename van het bouwvolume, geluidsoverlast en wateroverlast, niet voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bouwplan niet in strijd was met de geldende regels en dat de omgevingsvergunning terecht was verleend. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1708
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers] e.a.,

allen wonende te Hengelo, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
BPD Ontwikkeling BV Regio Noord-Oost, gevestigd te Zwolle,
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twintig woningen aan de Sprinkhaan 5A en 5B tot en met 23A en 23B (nabij nummer 25) in Hengelo.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Op 9 augustus 2015 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen totdat een besluit is genomen op hun bezwaarschriften.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015. Namens verzoekers
zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Heil en P.L. Drent. Namens belanghebbende zijn verschenen
drs. ing. U.N. van het Erve en H.H. Hulsman, bijgestaan door de gemachtigde van belanghebbende.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 20 maart 2015 heeft belanghebbende een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van twintig woningen aan de Sprinkhaan in Hengelo.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij het bestreden besluit aan belanghebbende een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verscheidene bewoners van woningen aan de Kruisspin in Hengelo bezwaar hebben gemaakt tegen het bestreden besluit en dat [naam 3] het verzoek om voorlopige voorziening mede namens deze personen heeft ingediend.
Nu uit de stukken blijkt dat in ieder geval [naam 3] belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, ziet de voorzieningenrechter af van beoordeling van de ontvankelijkheid in bezwaar van de overige indieners van het verzoek om voorlopige voorziening. Hierover zal verweerder zich in de besluiten op de bezwaarschriften moeten uitspreken.
4. Voorts heeft belanghebbende ter zitting verklaard zo spoedig mogelijk te willen beginnen met bouwen. Verzoekers hebben derhalve een spoedeisend belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
5. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd indien, kort gezegd en voor zover hier van belang,
het (bouwen van het) bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit), de Bouwverordening van de gemeente Hengelo (hierna: de bouwverordening) of redelijke eisen van welstand.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat de aanvraag om omgevingsvergunning van belanghebbende voldoet aan het Bouwbesluit en de bouw-verordening. Daarnaast heeft verweerder in dit besluit vastgesteld dat de te bouwen woningen zijn gelegen op gronden die ingevolge het bestemmingsplan ‘Broek Noord, Noordelijke rand en woonvelden’ (hierna te noemen: het bestemmingsplan) de bestemming ‘Wonen - 2’ hebben en dat de woningen volgens deze bestemming zijn toegestaan. Verder heeft verweerder op basis van de positieve adviezen van de Stadsbouwmeester van 31 maart 2015, 23 april 2015 en 21 mei 2015 geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
7.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat nu een vergunning is verleend voor het bouwen van twintig woningen, terwijl oorspronkelijk slechts twaalf woningen zouden worden gebouwd. Verzoekers zijn van mening dat dit een ontoelaatbare toename van het bouwvolume met zich brengt.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 7.2.2., onder c, van de planregels en de verbeelding bij het bestemmingsplan voorschrijven dat op de gronden waar de woningen
zijn beoogd maximaal twintig woningen zijn toegestaan. Dit betekent dat het bouwplan van belanghebbende voor wat betreft het aantal te bouwen woningen is toegestaan. Dat in een eerder bouwplan werd uitgegaan van twaalf woningen, is hierbij niet relevant. Een bouwplan kan immers aangepast worden.
Bovendien heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat het voorgaande bestemmingsplan, dat van kracht was toen de woningen van verzoekers werden opgeleverd en aangekocht, ter plaatse eveneens twintig woningen toestond.
8.1.
Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat het vergunde bouwplan ten koste gaat van de rust en veiligheid in de buurt, omdat nieuwe paden zullen moeten worden aangelegd om de achtertuinen en bergingen van de nieuwe woningen te kunnen bereiken. Dergelijke paden vergroten volgens verzoekers de kans op inbraken en zorgen voor geluidsoverlast, met name voor omliggende woningen waarin een slaapkamer op de begane grond is gerealiseerd.
8.2.
Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat de te realiseren paden naar en langs de achtertuinen en bergingen geen deel uitmaken van het aangevraagde bouwplan.
De voorzieningenrechter stelt op basis van de stukken vast dat in de verleende vergunning inderdaad geen paden zijn opgenomen. Dit betekent dat de aanleg van de paden buiten de omvang van dit geschil valt en dat deze grond niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Eventuele geluidsoverlast als gevolg van de te bouwen woningen kan, gelet op het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, geen rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag van belanghebbende. Eventuele geluidsoverlast als gevolg van de woningen kan daarom evenmin afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
9.1.
Verzoekers hebben gesteld dat in het oorspronkelijke bouwplan het uitgangspunt was dat op eigen terrein werd geparkeerd. In het nu vergunde bouwplan vindt het parkeren vóór de woningen op straat plaats. Hier zijn verzoekers het niet mee eens.
9.2.
Verweerder heeft in reactie hierop gesteld dat de parkeerplaatsen die deel uitmaken van het bouwplan in overeenstemming zijn met de bouwverordening en de ‘Nota Autoparkeren’ van de gemeente Hengelo.
9.3.
Hetgeen verzoekers met betrekking tot het parkeren hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het vergunde bouwplan niet voldoet aan de normen die hiervoor zijn opgenomen in de bouwverordening. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder de omgevings-vergunning vanwege het niet parkeren op eigen terrein niet had mogen verlenen.
10. Verzoekers hebben hun vrees voor wateroverlast als gevolg van het vergunde bouwplan verder niet onderbouwd. Zij hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan op het punt van waterafvoer in strijd is met de geldende regels.
11.1.
Verzoekers zijn voorts van mening dat het vergunde bouwplan in strijd is met de planologische uitgangspunten van de wijk en redelijke eisen van welstand zoals deze zijn neergelegd in de vigerende welstandsnota.
11.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeenteraad van Hengelo in navolging van artikel 12a van de Woningwet de Welstandsnota 2013 (hierna: de welstandsnota) heeft vastgesteld. Uit hoofde daarvan berust het welstandstoezicht onder de verantwoordelijkheid van de Stadsbouwmeester, die de criteria daarvoor toetst aan de welstandsnota.
De stadsbouwmeester brengt advies uit aan het college ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
11.3.
Paragraaf 3.5 van de welstandsnota (‘Gebiedsgerichte criteria’) bevat specifieke toetsingscriteria voor veertien nader genoemde bebouwingstypologieën. Een typologie is bepaald op basis van de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende overeenkomsten in functionele, stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken. Het bouwplan waarvoor de bestreden omgevingsvergunning is verleend valt onder de typologie ‘Moderne woonwijken’.
In de welstandsnota heeft de raad voorts vier verschillende welstandsniveaus vastgesteld.
Op het gebied waarin de woningen zijn beoogd is het niveau ‘Welstandsniveau midden’ van toepassing. Binnen dit niveau is de welstandsbeoordeling gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van het gebied. De basiskwaliteiten worden per type gebied benoemd en vertaald in welstandscriteria. Bij de welstandstoets wordt vooral gekeken of het bouwplan zijn omgeving niet verstoort. Bij dit ambitieniveau worden bij de typologie ‘Moderne woonwijken’ materiaalkeuze, kleurgebruik en detaillering niet getoetst.
Op basis van de typologie ‘Moderne woonwijken’ en ambitieniveau ‘Welstandsniveau midden’ dient de Stadsbouwmeester specifiek te toetsen aan de volgende criteria:
1. Situering van het bouwwerk
  • alle gebouwen moeten haaks op of evenwijdig aan de straat staan en aansluiten op de toegepaste rooilijn;
  • nieuwbouwplannen en verbouwingen (aan- en uitbouwen), dakopbouwen en overige bijgebouwen moeten de ruimtelijke samenhang in de straat, woonomgeving, ondersteunen.
2. Hoofdvorm van het bouwwerk
- aan- en uitbouwen en andersoortige bijgebouwen moeten qua afmetingen en volume ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en daar in architectonische zin op aansluiten.
3. Gevelaanzicht
  • gebouwen moeten qua gevelopbouw en architectuur aansluiten bij de overige bebouwing in de wijk, de straat en het cluster;
  • gebouwen mogen geen blinde gevels aan de straatzijde hebben.
11.4.
De Stadsbouwmeester heeft in zijn advies van 23 april 2015 geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Bij dat advies is hij overeenkomstig de planologische uitgangspunten van de welstandsnota uitgegaan van de stedenbouwkundige typologie en het welstandsniveau dat geldt voor het gebied waarin het bouwplan is gelegen. Aan zijn conclusie heeft de Stadsbouwmeester de volgende bevindingen ten grondslag gelegd:
“In de woonwijk is deels projectmatig en deels individueel gebouwd. Er is in de wijk sprake van een eenheid in verscheidenheid door de verschillende architectuurstijlen waarbij de grootste gemene deler de eigentijdse uitstraling is. De bouwlocatie grenst aan drie zijden aan achtertuinen van de omliggende woningen. De locatie heeft daardoor ten opzichte van de omliggende bebouwing een separate ligging, waardoor een afwijkende bouwvorm (met een langere rij woningen) geëigend is. Ik constateer dat het voorliggende bouwplan, bestaande uit een langere rij woningen met daarvoor gesitueerd twee korte rijen, alle met de voorgevel naar de doorgaande weg zijn gericht en een esthetisch verantwoorde aanblik geven naar de openbare weg. De straatgerichte zijgevels van de korte rijen woningen zijn voldoende mededeelzaam gemaakt met gevelopeningen. De architectuur van de woningen is eigentijds en sluit qua karakter goed aan op de omliggende woonwijk.”.
Op 21 mei 2015 heeft de Stadsbouwmeester een aanvullend welstandsadvies uitgebracht waarin hij met name heeft getoetst aan het criterium dat nieuwbouwplannen en verbouwingen (aan- en uitbouwen, dakopbouwen en overige bijgebouwen) de ruimtelijke samenhang in de straat, woonomgeving, moeten ondersteunen. In dit advies overweegt de Stadsbouwmeester het volgende:
‘Qua eigentijds architectuur en het gebruik van natuurlijke materialen (baksteen) passen de woningen in de diversiteit van de omringende bebouwing. Ik ben van oordeel dat het nu voorgelegde, ten opzichte van de eerdere aanvraag, gewijzigde bouwplan een goed alternatief vormt waarbij ik constateer dat voldoende tegemoet gekomen is aan de mededeel-zaamheid van de naar de doorgaande weg gekeerde kopgevels. Op het bouwplan breng ik derhalve een positief welstandsadvies uit.’
11.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het advies van de Stadsbouwmeester op deugdelijke wijze tot stand is gekomen en dat daarbij de juiste planologische uitgangspunten en specifieke criteria uit de welstandsnota in acht zijn genomen. Voorts kan niet worden gezegd dat het advies steunt op een onjuiste beoordeling van de aard en kenmerken van het bouwplan in relatie tot zijn omgeving. Anders dan verzoekers acht de voorzieningenrechter het welstandsadvies dan ook niet in strijd met de planologische uitgangspunten van de wijk of de welstandsnota. Verweerder mocht bij het verlenen van de omgevingsvergunning derhalve afgaan op het advies van de Stadsbouwmeester. Verzoekers hebben ook niet een deskundig tegenadvies overgelegd, dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden.
12. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat het aangevraagde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit,
de bouwverordening of redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zal houden, zodat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond bestaat. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen daarom afwijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.