ECLI:NL:RBOVE:2015:4177

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
15/888 en 15/889
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen WOZ-waarden van onroerende zaken

In deze zaak heeft eiseres, [bedrijf] B.V., beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de vaststelling van de WOZ-waarden van twee onroerende zaken. De heffingsambtenaar van de gemeente Dalfsen had op 28 februari 2014 de WOZ-waarden vastgesteld op € 698.000,- en € 2.212.000,- per waardepeildatum 1 januari 2013 voor respectievelijk de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2]. Eiseres had bezwaar ingediend, maar dit werd door de verweerder op 13 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar pas op 14 januari 2015 was ontvangen, na afloop van de termijn voor het indienen van bezwaar.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2015 heeft eiseres betoogd dat haar bezwaarschrift samen met dat van een derde partij, [naam 3], was verzonden, maar dat alleen het bezwaar van [naam 3] door verweerder was ontvangen. Eiseres heeft een kopie van haar bezwaarschrift overhandigd tijdens de hoorzitting, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat haar bezwaarschrift tijdig was verzonden. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen besproken en geconcludeerd dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken. Eiseres heeft niet kunnen bewijzen dat zij haar bezwaar tijdig ter post heeft bezorgd, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard.

De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo en is openbaar uitgesproken op 8 september 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 15/888 en 15/889
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in het geschil tussen
[bedrijf] B.V.,
gevestigd te [plaats] , eiseres,
gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dalfsen,
verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] , beiden in [plaats] , vastgesteld bij beschikking van 28 februari 2014. Daarbij zijn de waarden vastgesteld op € 698.000,- respectievelijk € 2.212.000,- per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiseres voor het belastingjaar 2014 voor de onroerende zaak [adres 1] een aanslag onroerendezaak-belastingen (OZB) opgelegd van € 1.013,50 en voor de onroerende zaak [adres 2] een aanslag van € 3.211,82.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2015 heeft verweerder het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft verweerder in deze uitspraak op bezwaar ambtshalve de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres 1] per waardepeildatum 1 januari 2013 verlaagd naar € 615.000,- en die van de onroerende zaak [adres 2] naar € 1.651.000,-.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is op 4 augustus 2015 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 2] . Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door K.G. Troost, taxateur.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De feiten

Eiseres is eigenaar van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] in [plaats] .
In de bestreden uitspraak op bezwaar stelt verweerder dat hij het bezwaar van eiseres, met dagtekening 31 maart 2014, pas op 14 januari 2015 heeft ontvangen. Omdat dit na afloop van de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de beschikking van 28 februari 2014 is, heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

3.Het geschil

In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Eiseres stelt in beroep dat haar bezwaarschrift tegen de beschikking van 28 februari 2014 in dezelfde enveloppe zat als het bezwaar van [naam 3] , eveneens met dagtekening 31 maart 2014, tegen de WOZ-beschikkingen met de aanslagnummers 20140001235500 en 201400000853700. Dit bezwaar van [naam 3] is op 4 april 2014 door verweerder ontvangen en vervolgens in behandeling genomen, terwijl het bezwaar van eiseres niet in behandeling is genomen. Volgens eiseres heeft verweerder pas tijdens de hoorzitting van 14 januari 2015 aan [naam 2] meegedeeld dat hij het bezwaar van eiseres niet had ontvangen. Eiseres heeft daarop tijdens die hoorzitting alsnog een kopie van het bezwaarschrift aan verweerder overhandigd.
Eiseres is van mening dat de WOZ-waarden van beide onroerende zaken nog steeds te hoog zijn vastgesteld. Met betrekking tot de onroerende zaak [adres 2] wijst eiseres er op dat zij dit object op 30 september 2013 via een makelaar heeft aangekocht voor € 665.000,-. Met betrekking tot de onroerende zaak [adres 1] voert eiseres aan dat de WOZ-waarde voor het jaar 2014 veel hoger is vastgesteld dan de waarden die voor de jaren 2012 en 2013 voor dit object zijn vastgesteld, terwijl dit pand al anderhalf jaar leeg stond en nog steeds leeg staat. Verder heeft verweerder volgens eiseres bij de waardebepaling van deze onroerende zaak geen rekening gehouden met de leegstand in het winkelcentrum [naam 4] en met de algemene waardedaling van winkelpanden in [plaats] , de regio en heel Nederland.
Verweerder heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij het bezwaar van eiseres niet per post heeft ontvangen heeft verweerder bij het verweerschrift onder meer uittreksels uit het postregistratiesysteem met betrekking tot het door [naam 3] ingediende bezwaar overgelegd.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4.Beoordeling van het geschil

Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
Ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), voor zover hier van belang, vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is, bij verzending per post, een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Niet is gebleken dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de termijn voor het indienen van bezwaar in dit geval is aangevangen op 1 maart 2014 en geëindigd op 11 april 2014.
Nu verweerder heeft ontkend het bezwaar van eiseres binnen de bezwaartermijn te hebben ontvangen, is het aan eiseres om aan te tonen dat zij haar bezwaar tijdig ter post heeft bezorgd.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet met concrete stukken heeft aangetoond dat haar bezwaarschrift in dezelfde enveloppe zat als het bezwaar van [naam 3] tegen de WOZ-beschikkingen met de aanslagnummers 20140001235500 en 201400000853700.
Ook is niet in geschil dat eiseres met betrekking tot haar bezwaarschrift geen ontvangstbevestiging van verweerder heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar bezwaarschrift binnen de daarvoor gestelde termijn ter post heeft bezorgd. Voorts is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan dient te worden geoordeeld dat eiseres hierbij niet in verzuim is geweest. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil komt de rechtbank niet meer toe.

5.Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskosten-veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van mr P.J.H. Bijleveld, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2015.
Afschrift verzonden op 8 september 2015