ECLI:NL:RBOVE:2015:4179

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
C/08/171376 / KG ZA 15-161
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen buren over gedoogplicht en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, betreft het een kort geding tussen twee buren, waarbij de eiser, eigenaar van een woning, vordert dat de gedaagde, huurder van een andere woning, wordt verboden om een eerder door de kantonrechter opgelegd gebod ten uitvoer te leggen. Dit gebod houdt in dat de gedaagde de paardentrailer op een overgangspad moet kunnen draaien, wat volgens de eiser niet mogelijk is door de wijze waarop hij zijn auto’s parkeert. De eiser stelt dat de gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid door de dwangsommen te vorderen die aan het gebod zijn verbonden, omdat er volgens hem geen overtreding van het gebod heeft plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, inclusief eerdere vonnissen en de omstandigheden van de buren. De rechter concludeert dat er onduidelijkheid is in het eerdere vonnis van de kantonrechter, en dat de gedaagde mogelijk misbruik maakt van haar bevoegdheid door de dwangsommen te eisen. De rechter heeft ter plaatse gekeken en vastgesteld dat er inderdaad een krappe ruimte is om te draaien met de paardentrailer, maar dat de eiser bereid is om zijn auto’s te verplaatsen indien nodig. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten om de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis te schorsen voor zover het betreft de dwangsommen, en heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zekere mate van verdraagzaamheid tussen buren en de noodzaak om de rechten en plichten van beide partijen in acht te nemen. De rechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, maar het verbod om opnieuw tot executie over te gaan is afgewezen, omdat dit een ongeoorloofde inbreuk zou zijn op de bevoegdheid van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/171376 / KG ZA 15-161
Vonnis in kort geding van 4 juni 2015
in de zaak van
[eisers],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.A. Schuring te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer.
Partijen zullen hierna ‘ [eisers] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de bevolen plaatsopneming en de voortzetting van de mondelinge behandeling aldaar.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar.
2.2.
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] , alsmede van de aan [gedaagde] verhuurde woning aan de [adres 2] . Beide woningen maken deel uit van één boerderij met bijgebouwen. [gedaagde] huurde de woning aan de [adres 2] ook reeds van de vorige eigenaar van beide woningen.
2.3.
Op 24 november 2014 heeft de kantonrechter in deze rechtbank, zittingslocatie Almelo in de procedure met zaaknummer 2629615 CV EXPL 7185/13 (hierna: het vonnis) vonnis gewezen tussen [eiser] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [gedaagde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. Bij dat vonnis heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, in reconventie onder 5.2. beslist: “
gelast [eisers] te gedogen dat [gedaagde] na betekening van het vonnis de paardentrailer kan draaien op het overgangspad lopende van de [straat] naar het door haar gehuurde, gelegen achter de door haar gehuurde woning, vastgesteld in rechtsoverweging 4.2. van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per overtreding”. Het vonnis is op dat punt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
[gedaagde] heeft op 9 januari 2015 bij het gerechtshof te Arnhem hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft nog geen (eind)arrest gewezen.
2.5.
Het vonnis is op 15 januari 2014 aan [eiser] betekend.
2.6.
Bij exploot van 22 april 2015 heeft de deurwaarder namens [gedaagde] aan [eiser] bevel gedaan tot betaling van € 1.000,= aan verbeurde dwangsommen, te vermeerderen met de kosten van het exploot.
2.7.
[eiser] heeft aan dat bevel geen gehoor gegeven en heeft vervolgens op 8 mei 2015 onderhavig kort geding ingeleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 november 2014, met een verbod aan [gedaagde] om opnieuw tot executie over te gaan op basis van de stelling dat er niet gedoogd wordt te keren.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft, gelet op de aard van de vorderingen, een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
4.2.
Het onderhavige geschil betreft een executiegeschil. De executierechter heeft een beperkte taak. Als uitgangspunt geldt de rechtsgeldigheid van de bodemuitspraak, waarbij onverschillig is of tegen de uitspraak nog een rechtsmiddel openstaat. De rechter in het executiegeschil (de executierechter) is aan de bodemuitspraak gebonden. In het algemeen zal hij slechts in de executie mogen ingrijpen (a) indien door de geëxecuteerde wordt aangetoond dat hij al aan het te executeren vonnis heeft voldaan, of (b) indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of omdat executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard (zie onder meer HR 22 april 1983,
NJ1984, 145 en HR 19 december 1997,
NJ1998, 286).
4.3.
In dit kort geding gaat het om de vraag of [gedaagde] misbruik van bevoegdheid maakt door hetgeen is bepaald in reconventie onder 5.2. van het vonnis van 25 november 2014 (hierna het gebod), ten uitvoer te leggen.
4.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] misbruik van bevoegdheid maakt. De dwangsom is ten onrechte opgenomen in het dictum van het vonnis, nu in reconventie in rechtsoverweging 4.16 van het vonnis uitdrukkelijk is opgenomen dat de door [gedaagde] gevorderde dwangsommen afgewezen zullen worden. Bovendien is er geen sprake van een overtreding van het gebod. [eiser] parkeert zijn auto’s op een zodanige wijze dat niet wordt verhinderd dat [gedaagde] met de paardentrailer kan draaien. [gedaagde] heeft zich ook geen enkele keer tot [eiser] gewend met het verzoek om zijn auto’s te verplaatsen omdat het draaien met de paardentrailer verhinderd werd. [gedaagde] heeft ook niet onderbouwd dat [eiser] het gebod twintig keer heeft overtreden.
4.5.
[gedaagde] verweert zich en stelt dat [eiser] dwangsommen ter hoogte van € 1.000,= heeft verbeurd. Dat volgt volgens [gedaagde] uit de door haar ter zitting getoonde foto’s. [eiser] parkeert zijn auto’s op een dusdanige wijze dat [gedaagde] niet meer kan draaien met de paardentrailer. De dwangsom is terecht opgenomen in reconventie in dictumonderdeel 5.2. van het vonnis. Er is geen sprake van een juridische of feitelijke misslag. Indien [eiser] van mening is dat de dwangsom ten onrechte is opgenomen in het vonnis, dan had hij op dat punt herstel van het vonnis kunnen vragen, hetgeen hij heeft nagelaten.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In rechtsoverweging 4.16. van het vonnis heeft de kantonrechter in reconventie overwogen:

Het kunnen draaien van de paardentrailer op het overgangspad achter de woning naast de
schuur van [eisers] :
[gedaagde] wenst dat de oude situatie in ere hersteld wordt aldus dat zij niet haar
paardentrailer kan draaien op het overgangspad zodat zij niet achteruit met haar auto en
paardentrailer vanaf de [straat] naar het deel van het perceel achter haat woning
gelegen en deel uitmakend van de huurovereenkomst behoeft te rijden.
Door [eisers] wordt aangevoerd dat voor deze vordering geen rechtsgrond bestaat.
Juist is dat de huurovereenkomst niets inhoudt dienaangaande. Op grond van hetgeen over en weer is gesteld is echter aannemelijk dat de vorige eigenaren hebben gedoogd dat [gedaagde] haar paardentrailer achter de door [eisers] en [gedaagde] bewoonde woningen kon en mocht draaien. Niet valt in te zien dat thans aan [gedaagde] de mogelijkheid tot het draaien van de paardentrailer ontzegd zou moeten worden. [eisers] hebben dat te gedogen maar uiteraard dient [gedaagde] hier geen misbruik van te maken.
De gevorderde dwangsom zal afgewezen worden.”.
De kantonrechter heeft in reconventie in dictumonderdeel 5.2. beslist: “
gelast [eisers] te gedogen dat [gedaagde] na betekening van het vonnis de paardentrailer kan draaien op het overgangspad lopende van de [straat] naar het door haar gehuurde, gelegen achter de door haar gehuurde woning, vastgesteld in rechtsoverweging 4.2. van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per overtreding”.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het er op lijkt dat in het vonnis van de
kantonrechter een onduidelijkheid is geslopen nu zonder nadere uitleg niet helder is hoe het
dictum in reconventie onder 5.2 moet worden begrepen in het licht van hetgeen in
rechtsoverweging 4.16 is overwogen. Door [eiser] is tot op heden geen herstel van het
vonnis verzocht ex artikel 31 Rv. De voorzieningenrechter gaat dan ook in dit kort geding
uit van hetgeen in het dictum van het vonnis als veroordeling is vastgelegd zodat door
overtreding van de gedoogplicht in beginsel een dwangsom verschuldigd wordt.
4.8.
Vastgesteld moet derhalve worden of ten minste aannemelijk is dat de
gedoogplicht daadwerkelijk is geschonden. De door [gedaagde] overgelegde foto,s geven
daarvoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig inzicht. Bovendien is in het
geheel niet gebleken dat [eiser] , als een door of namens hem geparkeerde auto al in de weg
zou staan, niet bereid is gebleken die auto op eerste verzoek even te verplaatsen. De
gevorderde dwangsommen, die naar hun aard slechts betrekking kunnen hebben op
vermeende overtredingen van voor dit kort geding, kunnen derhalve binnen het beperkte
toetsingskader van dit kort geding, niet als verbeurd worden aangemerkt.
4.9.
De voorzieningenrechter kan dan ook , binnen de wettelijke terminologie, vooralsnog tot geen ander oordeel komen dan dat [gedaagde] door tot tenuitvoerlegging van het in reconventie bepaalde in 5.2. van het vonnis van de kantonrechter over te gaan, misbruik van bevoegdheid maakt.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt voorts het volgende.
Gelet op de stellingen van partijen en op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijven partijen twisten over de wijze waarop [eiser] (feitelijk) uitvoering dient te geven aan het gebod. De voorzieningenrechter heeft daarom - zonder het inhoudelijk debat ten aanzien van de hoofdzaak te heropenen - een plaatsopneming gelast.
4.11.
De voorzieningenrechter heeft ter plaatse geconstateerd dat de ruimte om te kunnen draaien met een paardentrailer op het overgangspad achter de woningen krap is. De plek waar een van de auto’s van [eiser] meestal staat geparkeerd (iets voorbij de boom naast de wei), vormt voor [gedaagde] een belemmering om te kunnen draaien met de paardentrailer. Het zou voor [gedaagde] de voorkeur genieten dat daar geen auto staat geparkeerd, zo is de voorzieningenrechter ter plekke gebleken. Het stellen van die eis gaat echter, gelet op de te respecteren eigendomsbelangen van [eiser] , te ver. Dat betekent echter niet dat van [eiser] niet kan en mag worden verlangd dat hij zijn auto(‘s) desgevraagd (al dan niet tijdelijk) verplaatst op het moment dat [gedaagde] de draai met de paardentrailer niet kan maken. Dat kan voor [eiser] weinig bezwaarlijk zijn. Hij heeft daartoe ook voldoende gelegenheid. Zo zou hij de kleine auto voor de schuur kunnen parkeren en de andere (grotere) auto op de plek waar thans meestal de kleine auto staat geparkeerd. [eiser] heeft bij herhaling verklaard bereid te zijn de auto(‘s) op aangeven van [gedaagde] te verplaatsen. Hoewel [eiser] eigenaar is van de grond met bijbehorende woningen en dat eigendomsrecht van [eiser] (ook door [gedaagde] ) dient te worden gerespecteerd, staat daar tegenover dat [gedaagde] als huurder in staat moet worden gesteld het gehuurde te gebruiken. Als [eiser] niet op eerste verzoek van
[gedaagde] zijn auto’s zou verplaatsen overtreedt hij op dat moment in beginsel zijn
gedoogplicht en verbeurt hij in beginsel dwangsommen. Datzelfde geldt uiteraard jegens
[diens vrouw] .
4.12.
Tot slot. Partijen zijn buren van elkaar. Van beiden mag een zekere mate van verdraagzaamheid voor de situatie van de ander worden verwacht.
4.13.
De vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna bepaald.
4.14.
Het gevorderde verbod om opnieuw tot executie over te gaan op basis van de stelling dat er niet gedoogd wordt te keren, wordt afgewezen, nu toewijzing daarvan een ongeoorloofde inbreuk zou betekenen van de - uit hoofde van het vonnis - aan [gedaagde] toekomende bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan teneinde nakoming van het gebod te bewerkstelligen.
4.15.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het in dictumonderdeel 5.2. in reconventie bepaalde van het vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank, zittingsplaats Almelo, van 25 november 2014, voorzover op die basis dwangsommen worden gevorderd over een periode die eindigt per de datum van dit vonnis,
5.2.
Compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2015. [1]

Voetnoten

1.type: