ECLI:NL:RBOVE:2015:4210

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
C/08/162327 HA ZA 14-481
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte en schadevergoeding wegens diefstal van landbouwmachines

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder een curator, met betrekking tot de afgifte van landbouwmachines en schadevergoeding wegens diefstal of verduistering. De rechtbank constateert dat eiser geen akte van cessie heeft overgelegd, zoals vereist volgens artikel 3:94 BW. Eiser had de mogelijkheid om deze akte tijdens de comparitie in te brengen, maar heeft dit nagelaten. Hierdoor kan eiser geen recht doen gelden op de gevorderde afgifte of schadevergoeding. De rechtbank wijst de vordering van eiser af, maar veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van een erkend bedrag van € 10.350,- aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagden, aangezien eiser grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 12 augustus 2015 in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/162327 HA ZA 14-481
datum vonnis: 12 augustus 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
inzake:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
verder te noemen [eiser] ,
advocaat mr. R. Pril te Enschede,
en

1.1. [gedaagde 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,

gedaagde sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat mr. D.P. Kant te Goor,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 2,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat mr. D.P. Kant te Goor,
3. Mr. A.C. Blankestijn,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gedaagde 1] ,kantoorhoudende te Hengelo (Ov.),
gedaagde sub 3,
hierna te noemen: de curator,
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 3 december 2014 werd in deze zaak een comparitie van partijen bevolen, die blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad op
3 februari 2015.
1.2.
In overleg met partijen ter comparitie heeft de rechtbank ieder van hen in de gelegenheid gesteld om nog een conclusie te nemen.
1.3. [eiser] heeft bij conclusie van repliek producties in het geding gebracht, waarna [gedaagde 1] c.s. een ‘antwoord conclusie na comparitie’ hebben genomen.
1.4.
Partijen hebben opnieuw vonnis gevraagd. De datum van de uitspraak is vastgesteld op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[gedaagde 1] heeft de alleen tegen hem ingestelde vordering tot terugbetaling van het geleende bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de overeengekomen rente ad € 350,- erkend, en deze bedragen zijn daarom voor toewijzing vatbaar.
2.2.
Het totale bedrag van € 10.350,- was blijkens de overgelegde overeenkomst van geldlening opeisbaar op 1 februari 2010. Door het verstrijken van deze overeengekomen termijn is [gedaagde 1] met ingang van die datum in verzuim geraakt. Hij is daarom over het bedrag van € 10.350,- wettelijke rente verschuldigd vanaf die datum tot de dag der voldoening.
2.3.
De vordering is voor het overige gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tezamen (verder gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. te noemen) en strekt primair tot revindicatie dan wel afgifte van (ongeveer) tweeëntwintig landbouwmachines, en subsidiair tot vergoeding van de waarde van die machines, door [eiser] bij dagvaarding gesteld op in totaal € 415.286,45.
2.4.
De voorgeschiedenis van deze kwestie kan worden samengevat als volgt. [gedaagde 1] had een loonbedrijf. Op 10 maart 2010 is hij in staat van faillissement verklaard. Op
30 maart 2010 sloot [gedaagde 1] met [X] (zoon van eiser) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 januari 2011. Krachtens die arbeidsovereenkomst trad [gedaagde 1] op
1 april 2010 in dienst van CTH B.V., een vennootschap van [X] . Zijn loon droeg [gedaagde 1] af aan de curator in zijn faillissement.
2.5.
Vanaf zijn indiensttreding bij CTH heeft [gedaagde 1] [X] geadviseerd over de aan- en verkoop van landbouwmachines. In de periode van maart 2011 tot juli 2011 hebben [gedaagde 1] en [X] ook wel bepaalde machines met elkaar geruild. [gedaagde 1] heeft tot (omstreeks) april 2012 [X] geholpen bij de verkoop van landbouwmachines aan derden.
2.6.
[gedaagde 2] schreef voor CTH in opdracht van [X] facturen uit in verband met de aankoop of verkoop van landbouwmachines. [X] vroeg haar soms om een ongespecificeerde factuur te maken, waarbij hij aangaf dat hij een bijlage zou maken, waarop de gekochte of verkochte goederen werden gespecificeerd.
2.7.
[eiser] stelt nu dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] de in de dagvaarding opgesomde machines hebben gestolen of verduisterd, en/of door [gedaagde 1] voor zijn werkgever geïncasseerde verkoopprijzen van zulke machines ten onrechte niet aan [X] hebben afgedragen.
2.8.
[eiser] heeft gesteld dat hij gerechtigd is om deze vordering in te stellen op grond dat deze vorderingen, die toekwamen aan [Y] Beheer B.V., Riva Verzekeringen B.V. en CTH Loon-, Handels en Transportbedrijf B.V., door deze vennootschappen aan hem zijn verkocht en geleverd krachtens een overeenkomst van cessie.
2.9.
[gedaagde 1] c.s. hebben deze onderdelen van de vordering stuk voor stuk bestreden en deze betwisting telkens uitvoerig feitelijk en concreet gemotiveerd. Met name hebben zij ontkend goederen te hebben gestolen of verduisterd. [gedaagde 1] heeft alle door hem voor zijn werkgever ontvangen verkoopprijzen steeds correct afgedragen.
2.10.
[gedaagde 1] c.s. hebben de gestelde cessie betwist, onder meer op grond dat [eiser] geen akte van cessie heeft overgelegd. Zij hebben alle beschuldigingen van [eiser] aan hun adres met betrekking tot diefstal en/of verduistering, met klem ontkend. [gedaagde 1] stelt dat hij alle door hem voor CTH dan wel [X] ontvangen bedragen steeds volledig aan [X] heeft afgedragen.
2.11.
De rechtbank beoordeelt een en ander als volgt. Tijdens de comparitie van partijen is aan [eiser] gevraagd naar de (in de dagvaarding wel genoemde, maar daarbij niet overgelegde) akte van cessie, waarbij voormelde B.V.’s de nu door [eiser] gepretendeerde vorderingsrechten zouden hebben overgedragen. [eiser] is daarop in de gelegenheid gesteld om die akte van cessie alsnog bij conclusie of akte in het geding te brengen.
2.12.
[eiser] heeft dat echter in zijn conclusie van repliek niet gedaan, en dit toegelicht als volgt. De wet bepaalt dat een enkele mededeling aan de ‘debitor cessus’ is vereist voor het kenbaar maken van de cessie. De vordering is overgedragen zoals beschreven in de dagvaarding. Alle onderdelen van de vordering zijn uiteengezet in de dagvaarding en behoren tot dezelfde vordering, die blijkens de desbetreffende mededeling in de dagvaarding is gecedeerd aan [eiser] . Aldus heeft eiser voldaan aan alle wettelijke eisen van een geldige cessie.
2.13.
Wat er ook zij van het antwoord op de vraag, of [eiser] in de dagvaarding op de juiste wijze de door hem gepretendeerde cessie aan [gedaagde 1] c.s. heeft meegedeeld, moet de rechtbank constateren dat een akte van cessie ontbreekt, zoals voorgeschreven in
artikel 3:94 BW. Ingevolge het vierde lid van dat artikel kunnen [gedaagde 1] c.s. verlangen dat hun een door de vervreemder (i.c. [Y] Beheer B.V., Riva Verzekeringen B.V. en CTH Loon-, Handels en Transportbedrijf B.V.) gewaarmerkt uittreksel van de akte van cessie en haar titel ter hand wordt gesteld. [eiser] heeft zo’n akte niet overgelegd, ook niet nadat hem dit ter comparitie onder de aandacht was gebracht en hem de mogelijkheid was geboden om dat stuk bij conclusie na comparitie alsnog in het geding te brengen.
2.14.
Reeds hierom moet worden geoordeeld dat [eiser] geen recht kan doen gelden op afgifte van, of schadevergoeding wegens diefstal of verduistering van de tweeëntwintig in de dagvaarding opgesomde landbouwmachines. Die vordering moet daarom worden afgewezen.
2.15.
Ten overvloede overweegt de rechtbank, dat [eiser] ook (ter weerlegging van het verweer van [gedaagde 1] c.s.) onvoldoende concrete feiten heeft gesteld om te kunnen worden toegelaten tot bewijslevering van de door hem gestelde en door [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd betwiste schadeposten.
2.16.
Immers, de door [eiser] bij dagvaarding gestelde gang van zaken met betrekking tot alle daar genoemde tweeëntwintig machines is door [gedaagde 1] c.s. telkens per machine concreet gemotiveerd ontkend (onder randnummer 4.12 in de conclusie van antwoord), waarna [eiser] in zijn conclusie van repliek (randnummers 30 tot en met 64) geen concrete feiten heeft gesteld, waaruit ondubbelzinnig kan blijken van de onjuistheid van een of meer door [gedaagde 1] c.s. aangedragen feiten, noch van enig concreet onbevoegd, nalatig of onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] c.s. in de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [X] dan wel CTH.
2.17.
Omdat de vordering dus grotendeels wordt afgewezen, dient [eiser] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij te worden belast met de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
I. Veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag van 10 februari 2010 tot de dag der voldoening.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot deze uitspraak begroot op € 1.519,- voor verschotten (griffierecht) en op € 6.450,- voor salaris van hun advocaat (2 1/2 punten, Tarief VII).
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek en op woensdag
12 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.