Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
verder te noemen [eiser] ,
1.1. [gedaagde 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. D.P. Kant te Goor,
2. [gedaagde 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
[gedaagde 1] ,kantoorhoudende te Hengelo (Ov.),
gedaagde sub 3,
hierna te noemen: de curator,
niet verschenen.
1.Het procesverloop
3 februari 2015.
1.3. [eiser] heeft bij conclusie van repliek producties in het geding gebracht, waarna [gedaagde 1] c.s. een ‘antwoord conclusie na comparitie’ hebben genomen.
2.De verdere beoordeling
30 maart 2010 sloot [gedaagde 1] met [X] (zoon van eiser) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 januari 2011. Krachtens die arbeidsovereenkomst trad [gedaagde 1] op
1 april 2010 in dienst van CTH B.V., een vennootschap van [X] . Zijn loon droeg [gedaagde 1] af aan de curator in zijn faillissement.
artikel 3:94 BW. Ingevolge het vierde lid van dat artikel kunnen [gedaagde 1] c.s. verlangen dat hun een door de vervreemder (i.c. [Y] Beheer B.V., Riva Verzekeringen B.V. en CTH Loon-, Handels en Transportbedrijf B.V.) gewaarmerkt uittreksel van de akte van cessie en haar titel ter hand wordt gesteld. [eiser] heeft zo’n akte niet overgelegd, ook niet nadat hem dit ter comparitie onder de aandacht was gebracht en hem de mogelijkheid was geboden om dat stuk bij conclusie na comparitie alsnog in het geding te brengen.
3.De beslissing
12 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.