ECLI:NL:RBOVE:2015:4261

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
08/730061-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en mishandeling in de context van een jeugddelict

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 februari 2015 in Enschede zijn stiefbroer en stiefvader heeft bedreigd en mishandeld. De verdachte, in zwaar beschonken toestand, is de woning van zijn moeder en stiefvader binnengedrongen en heeft zijn stiefbroer bedreigd met een mes, alsook hem in de vinger gebeten. Daarnaast heeft hij zijn stiefvader met een mes in de arm geraakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, zoals poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de slachtoffers. Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een impulscontrole stoornis en alcoholmisbruik. De rechtbank heeft besloten om jeugddetentie op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden gesteld met betrekking tot begeleiding en behandeling van de verdachte. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 40 uren opgelegd, met vervangende jeugddetentie in het geval van niet-naleving.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730061-15
Datum vonnis: 10 september 2015
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:primair op 1 februari 2015 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes stekende bewegingen te maken naar [slachtoffer 1] , subsidiair dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een mes;
feit 2:primair op 1 februari 2015 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes stekende bewegingen te maken naar [slachtoffer 2] , subsidiair dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een mes te steken;
feit 3:op 1 februari 2015 [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood;
feit 4:op 1 februari 2015 [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem in zijn vinger te bijten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zich met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, naar de (slaap)kamer heeft begeven waar die [slachtoffer 1] lag te slapen en/althans zich bevond, en/of (vervolgens) met dat mes, althans dat
scherpe of puntige voorwerp, (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt naar, althans in de richting van, (de buik en/of het lichaam van) die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met
- met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) gemaakt naar, althans in de
richting van, (de buik en/althans het lichaam van) die [slachtoffer 1] , althans opzettelijk een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, naar, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] gericht gehouden, althans die [slachtoffer 1] een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, voorgehouden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, (een) stekende bewegingen heeft gemaakt naar, althans in de richting van, de/een (linker)arm en/althans het lichaam van) die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze met een mes, althans een scherp of puntig, voorwerp in de/een (linker)arm te steken;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de
woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij [naam 1] en [naam 2] vandaag of morgen zou gaan vermoorden en die [slachtoffer 2] ook, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze in de/een (middel)vinger (van de rechterhand) te bijten.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen te verklaren en verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 115 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrekt van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en met oplegging van de bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering, alsmede tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe met betrekking tot feit 1 primair en feit 2 primair het volgende. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden. De rechtbank acht het ten laste gelegde opzet op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet bewezen, ook niet in de vorm van het voorwaardelijke opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is immers aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daartoe is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, zijn daarbij van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een mes tegenover [slachtoffer 1] heeft gestaan. Dit kan evenwel niet leiden tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De enkele verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte in zijn slaapkamer heeft geprobeerd hem met een mes in zijn buik te steken is niet voldoende. Temeer niet nu noch [slachtoffer 2] noch getuige [getuige] , moeder van verdachte, hebben verklaard dat verdachte in de slaapkamer van [slachtoffer 1] is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat [slachtoffer 1] buikletsel heeft bekomen. Een medische verklaring hiervan ontbreekt.
Evenzo is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan welk mes verdachte heeft gebruikt, en evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte stekende bewegingen met een mes heeft gemaakt en hoe krachtig deze dan zouden zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het enkel tegenover iemand staan met een mes en het maken van zwaaiende bewegingen met dat mes, niet tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag kunnen leiden, ook niet als de bewezenverklaarde handelingen plaatsvinden op een kleine overloop in een woning.
Wel levert dit feit een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel op.
Het hiervoor overwogene geldt evenzo ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 2] tussen verdachte, die een mes vasthield, en [slachtoffer 1] is gesprongen. Verdachte heeft daardoor [slachtoffer 2] geraakt met het mes. De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 2] . Hoewel gesteld kan worden dat als je met een mes zwaait, de kans aanwezig is dat je iemand met dat mes raakt , kan hieruit niet geconcludeerd worden dat deze handeling een aanmerkelijke kans oplevert op het intreden van de dood, dan wel het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen.
De rechtbank is ten aanzien van feit 3 van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu de enkele verklaring van aangever [slachtoffer 2] onvoldoende wettig bewijs is en derhalve niet tot een veroordeling kan worden gekomen.
De rechtbank is ten aanzien van feit 4 evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is derhalve door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij op omstreeks 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk een mes, in de richting van die [slachtoffer 1] gericht gehouden.
2 subsidiair.
hij op 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze met een mes in de linkerarm te steken;
4.
hij op 1 februari 2015, in de gemeente Enschede, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze in de middelvinger van de rechterhand te bijten.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 285 en 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling;
feit 2 subsidiair en feit 4
telkens het misdrijf: mishandeling.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich op 1 februari 2015 schuldig gemaakt een bedreiging met zware mishandeling alsmede aan twee mishandelingen. Midden in de nacht van 1 februari 2015 is verdachte in zwaar beschonken toestand de woning van zijn moeder en stiefvader binnengekomen, is hij de trap opgerend en heeft hij zijn stiefbroer bedreigd en hem mishandeld door hem in een vinger te bijten. Tevens heeft hij zijn stiefvader mishandeld door hem met een mes in de arm te raken.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. In hun woning zijn zij in de nacht opgeschrikt door het geweld dat verdachte heeft gepleegd. De gevolgen van gebeurtenissen als deze zijn groot en het is een bekend gegeven dat slachtoffers van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen nog lange tijd daarvan last kunnen hebben in de vorm van psychische klachten en gevoelens van onveiligheid en onrust. Verdachte is daar in het geheel aan voorbij gegaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met zowel de justitiële documentatie van verdachte en de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapportage van psychiater dr. T.W.D.P. van Os en die van psycholoog mr. drs. R.A. Sterk.
Uit die rapportages komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een impulscontrole stoornis. Volgens de psycholoog uit zich dit in de vorm van aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) en van misbruik van alcohol. Hoewel het oppositioneel-opstandige gedrag uit het verleden van verdachte niet meer op de voorgrond staat, is nog wel sprake van een verstoorde emotie- en agressieregulatie. Daarnaast is er volgens de psycholoog sprake van een rouwreactie ten aanzien van het overlijden van zijn vader. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om verdachte, bij een bewezenverklaring, verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden. Tevens houdt de rechtbank rekening met het advies van de psychiater om het minderjarigenstrafrecht toe te passen gezien de achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank neemt ook dit advies over en is van oordeel dat bij de strafoplegging het accent dient te liggen op de hulpverlening aan verdachte. In verband hiermee zal de rechtbank van de op te leggen vrijheidsstraf een belangrijk deel voorwaardelijk opleggen. Deze beslissing is mede gebaseerd op het feit dat door de deskundigen de kans op herhaling als enigszins verhoogd wordt ingeschat, welke kans op herhaling wordt verhoogd in situaties waarin sprake is van een mate van agressie bij verdachte die hij door toedoen van zijn middelengebruik niet meer kan beheersen. Daar komt bij dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek. Door het opleggen van een deels voorwaardelijke straf kan zo spoedig mogelijk invulling worden gegeven aan de hulp en begeleiding van verdachte, onder meer ten aanzien van het alcoholgebruik door verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij voor zijn alcoholgebruik inmiddels onder behandeling is bij Tactus Verslavingszorg. Teneinde deze behandeling gestand te doen, zal de rechtbank dit tevens als een bijzondere voorwaarde opleggen. Aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren koppelen. Om ook recht te doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank het passend en geboden om daarnaast aan verdachte een taakstraf voor de duur van veertig uren op te leggen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77z, 77aa Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt de jeugdreclasseringsinstelling op om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D. Blomhert, voorzitter, mr. M.H. van der Lecq en
mr. L.T. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
Mrs. Blomhert en Vogel zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.