ECLI:NL:RBOVE:2015:4309

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C/08/165663 / HA ZA 14-624
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van een failliete onderneming, [X], en de besloten vennootschap Kroezenhoek Vastgoed B.V. De curator vorderde een schadevergoeding van Kroezenhoek op grond van ongerechtvaardigde verrijking, omdat [X] aanzienlijke investeringen had gedaan in het gehuurde pand, wat Kroezenhoek in staat stelde het pand na het faillissement te verhuren. Kroezenhoek betwistte de vordering en voerde aan dat de investeringen in eigendom waren overgegaan en dat [X] afstand had gedaan van zijn rechten op vergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking volgens de algemene bepalingen van de huurovereenkomst.

De rechtbank oordeelde dat de algemene bepalingen van toepassing waren op de huurovereenkomst en dat [X] inderdaad afstand had gedaan van zijn rechten. Hierdoor kon de curator geen aanspraak maken op vergoeding van de door [X] gedane investeringen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de curator onvoldoende had onderbouwd dat Kroezenhoek daadwerkelijk profijt had gehad van de aangebrachte veranderingen. De vordering van de curator werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie werd Kroezenhoek niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen de curator, omdat deze vordering niet op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank veroordeelde Kroezenhoek in de kosten van de procedure in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/165663 / HA ZA 14-624
Vonnis van 19 augustus 2015
in de zaak van
mr. JOHAN CASPER VAN NIE
in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [X] ,
wonende te Almelo,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C. van Nie te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KROEZENHOEK VASTGOED B.V.,
gevestigd te Den Ham,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.P.J. Wessels te Hardenberg.
Partijen zullen hierna ‘de curator’ en ‘Kroezenhoek’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2015
  • de ten behoeve van de comparitie door Kroezenhoek overgelegde aanvullende productie
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juni 2015
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie naar aanleiding van overgelegde producties en wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen [X] (hierna: [X] ) en Kroezenhoek is op 14 april 2009 een schriftelijke huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het [adres 1] , te [plaats] tegen een huurprijs van € 8.200,00 inclusief btw per jaar.
Artikel 2.1 van de overeenkomst luidt:“ “
Van deze overeenkomst maken deel uit de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230A BW’, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 11 juli 2003 en aldaar ingeschreven onder nummer 72/2003, hierna te noemen ‘algemene bepalingen’. De inhoud van deze algemene bepalingen is partijen bekend. Huurder en verhuurder hebben een exemplaar van de algemene bepalingen ontvangen.”.
2.2.
Innova Computers B.V. (hierna: Innova), waarvan [X] directeur is, heeft op 18 november 2010 de hiervoor onder 2.1. genoemde huurovereenkomst tegen een huurprijs van € 12.600,00 inclusief btw per jaar voortgezet en uitgebreid. De gehuurde eenheden zijn vernummerd tot het adres [adres 2] en [adres 3] te Den Ham.
2.3.
Ook in de huurovereenkomst van 18 november 2010 staat onder meer:

Van deze overeenkomst maken deel uit de ‘’ ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230A BW’, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op
11 juli 2003 en aldaar ingeschreven onder nummer 72/2003, hierna te noemen ‘algemene bepalingen’. De inhoud van deze algemene bepalingen is partijen bekend. Huurder en verhuurder hebben een exemplaar van de algemene bepalingen ontvangen.”.
In de algemene bepalingen is - voor zover hier relevant - bepaald:

6.13.2.8 Huurder doet afstand van rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens huurder aangebrachte veranderingen of toevoegingen die bij het einde van de huur niet ongedaan zijn gemaakt, tenzij partijen schriftelijk anders zijn overeengekomen.”.
2.4.
[X] heeft in het gehuurde veranderingen aangebracht, bestaande uit onder meer (netwerk)bekabeling, electra, meterkasten, een alarm- en een cv-installatie en radiatoren, waterleiding, verlichting, systeemplafonds, een keuken, toilet, showroom (voorzien van een eiken hoektrap), een werkplaats (met daarin een stalen trap met eiken treden) en een extra verdiepingsvloer.
2.5.
[X] is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 juli 2013 in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser als curator.
2.6.
De huurovereenkomst van 18 november 2010 is vervolgens door de curator opgezegd tegen 1 april 2015.

3.De vordering in conventie en de standpunten van partijen

3.1.
De curator vordert - na vermindering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Kroezenhoek veroordeelt, door betaling op de boedelrekening in het faillissement van [X] , te voldoen een bedrag van € 54.167,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf, primair de faillissementsdatum, 17 juli 2013, en subsidiair de datum waartegen Kroezenhoek in verzuim verkeert, 10 december 2013, met veroordeling van Kroezenhoek in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
De curator
3.2.
De curator heeft, samengevat, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.3.
[X] heeft aanzienlijk geïnvesteerd in het gehuurde. De kosten daarvan bedragen € 93.236,50. Er is sprake van een aanzienlijke waardevermeerdering van het gehuurde die te danken is aan de investeringen van [X] . Daardoor is Kroezenhoek ongerechtvaardigd verrijkt. De verrijking is ongerechtvaardigd, omdat daarvoor geen redelijke grond aanwezig was.
3.4.
Kroezenhoek is ten gevolge van de door [X] gedane investeringen in staat geweest het gehuurde kort na het faillissement te verhuren aan Innova.
3.5.
De verrijking dient door betaling aan de faillissementsboedel ongedaan gemaakt te worden. Omdat de investeringen enige tijd geleden hebben plaatsgevonden, is de curator bereid met een afschrijving van 25% rekening te houden. In de huurovereenkomst van
18 november 2010 is bepaald dat Kroezenhoek aan [X] een bedrag van € 15.000,00 heeft geleend. Van dit bedrag resteert een schuld van € 3.797,14, zijnde het bedrag dat in de periode tussen mei 2013 en april 2014 nog diende te worden betaald. Tot aan de faillissementsdatum gaat het dan om ongeveer 20% van het totaal, derhalve € 760,00.
3.6.
De curator vermindert voorts zijn vordering met een bedrag ter hoogte van
€ 15.000,00, wegens mogelijke bewijstechnische problemen omtrent de gemaakte kosten terzake de door [X] en zijn vader verrichte werkzaamheden in en aan het gehuurde.
3.7.
Het bedrag waarmee Kroezenhoek is verrijkt, kan in totaal worden gesteld op
€ 54.167,38.
3.8.
De ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ (hierna: algemene bepalingen), zijn niet van toepassing op de huurovereenkomst.
Kroezenhoek
3.9.
Kroezenhoek verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de curator in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
Kroezenhoek heeft, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.
Kroezenhoek ontkent niet dat er door [X] veranderingen of toevoegingen zijn aangebracht aan het gehuurde, maar zij betwist wel dat zij daarvoor aan de curator een vergoeding zou zijn verschuldigd wegens ongerechtvaardigde verrijking.
3.11.
De curator kan geen aanspraak maken op vergoeding van schade uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. Partijen zijn bij de huurovereenkomst overeengekomen dat de door [X] gedane investeringen in eigendom zouden overgaan op Kroezenhoek.
3.12.
Bovendien heeft [X] op grond van artikel 6.13.2.8 van de algemene bepalingen afstand gedaan van al zijn rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens hem aangebrachte veranderingen of toevoegingen die bij het einde van de huur niet ongedaan zijn gemaakt.
3.13.
Er is ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. De door [X] gedane investeringen hebben slechts in geringe mate bijgedragen aan een eventuele waardevermeerdering van het pand van Kroezenhoek. [X] en de curator hebben, ondanks herhaalde aanzeggingen daartoe van Kroezenhoek, er zelf voor gekozen om de aangebrachte veranderingen en toevoegingen niet te verwijderen bij het einde van de huurovereenkomst. Kroezenhoek betwist uitdrukkelijk dat de investeringen van [X] de positie van Kroezenhoek op de markt van de te verhuren bedrijfspanden aanzienlijk hebben versterkt.
3.14.
In ruil voor de door [X] gedane investeringen is een zeer lage huurprijs met hem overeengekomen, zodat ook reeds om die reden geen sprake kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
3.15.
Er is, zo stelt Kroezenhoek tot slot, geen deugdelijke onderbouwing van de gevorderde vergoeding.
3.16.
Voor het doen van de investeringen heeft [X] geld geleend van Kroezenhoek. Daarvan staat nog een bedrag van € 3.797,14 open. Dit bedrag dient te worden verrekend met enig geldbedrag dat Kroezenhoek aan de curator dient te voldoen. Dit bedrag zal dan ook in reconventie worden gevorderd.
3.17.
Daarnaast heeft Kroezenhoek ook nog een vordering op [X] van € 5.007,01 ter zake niet betaalde huurpenningen voorafgaand aan de datum van het faillissement.
Dit betreft een preferente vordering die voor verrekening in aanmerking komt. Dit bedrag zal dan ook in reconventie worden gevorderd.

4.De vordering in reconventie en de standpunten van partijen

4.1.
Kroezenhoek vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de curator te veroordelen tot betaling aan Kroezenhoek van een bedrag van € 8.804,15, dan wel een in goede justitie te bepalen geldbedrag wegens het niet afbetaalde gedeelte van de lening die Kroezenhoek aan [X] heeft verstrekt alsook wegens de door [X] en/of de curator verschuldigde achterstallige huurpenningen, met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Kroezenhoek
4.2.
Kroezenhoek legt aan haar vordering ten grondslag dat Kroezenhoek nog een bedrag ter hoogte van € 3.797,14 + € 5.007,01 = € 8.804,15 dient te voldoen en stelt daartoe hetgeen hiervoor onder 3.15. en 3.16. is weergegeven.
De curator
4.3.
De curator voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van Kroezenhoek in haar vordering. Kroezenhoek kan haar vordering op geen andere wijze instellen dan door aanmelding ter verificatie, aldus de curator.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Kern van het geschil tussen partijen in conventie betreft het antwoord op de vraag of Kroezenhoek ten koste van de curator (de boedel) ongerechtvaardigd is verrijkt uit hoofde waarvan Kroezenhoek verplicht is de schade aan de zijde van de curator te vergoeden en zo ja, tot welk bedrag.
5.2.
Artikel 6:212 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dienaangaande het volgende:
“Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”
Uit het bepaalde in artikel 7:216 lid 3 BW volgt:
“De huurder kan ter zake van geoorloofde veranderingen en toevoegingen die na het einde van de huurovereenkomst niet ongedaan worden gemaakt, vergoeding vorderen voor zover artikel 212 van boek 6 dat toestaat.”.
5.3.
Het meest verstekkende verweer van Kroezenhoek is dat [X] op grond van artikel 6.13.2.8 van de toepasselijke algemene bepalingen afstand heeft gedaan van al zijn rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens hem aangebrachte veranderingen of toevoegingen die bij het einde van de huur niet ongedaan zijn gemaakt.
5.4.
Partijen twisten erover of de algemene bepalingen van toepassing zijn op de tussen [X] en Kroezenhoek gesloten huurovereenkomst. De curator betwist dat de algemene bepalingen van toepassing zijn. De rechtbank deelt dat standpunt niet en is van oordeel dat de algemene bepalingen van toepassing zijn op de tussen [X] en Kroezenhoek gesloten huurovereenkomst.
5.5.
Vast staat immers, dat op beide huurovereenkomsten uitdrukkelijk is verwezen naar de toepasselijkheid van de algemene bepalingen. Uit niets blijkt voorts dat [X] heeft geprotesteerd tegen de verwijzing naar de algemene bepalingen. Daarmee heeft [X] bij Kroezenhoek het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt met de toepasselijkheid van de algemene bepalingen in te stemmen. Hierbij is het niet noodzakelijk dat [X] de inhoud van de algemene bepalingen kent. Of [X] de algemene bepalingen daadwerkelijk heeft ontvangen is voor het antwoord op de vraag of de algemene bepalingen van toepassing zijn, dan ook niet relevant. Dat [X] op de laatste bladzijde van beide huurovereenkomsten geen handtekening heeft gezet voor ontvangst van de algemene bepalingen is in dat kader evenmin van belang. De omstandigheid dat het in dit geval gaat om winkelruimte en de algemene bepalingen als titel voeren: ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ maakt het oordeel van de rechtbank dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, niet anders.
5.6.
Nu uit artikel 6.13.2.8 volgt dat [X] afstand heeft gedaan van rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens huurder aangebrachte veranderingen of toevoegingen die bij het einde van de huur niet ongedaan zijn gemaakt, kan de curator op grond daarvan geen aanspraak maken op vergoeding door Kroezenhoek van de door [X] gedane investeringen. Hieruit vloeit reeds voort dat de vordering dient te worden afgewezen.
5.7.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen ruimte is voor vergoeding van “verbeteringskosten”. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de verhuurder daadwerkelijk profijt heeft van de aangebrachte veranderingen, omdat hij dankzij die veranderingen een hogere huur heeft kunnen bedingen dan wel omdat het pand een hogere verkoopwaarde vertegenwoordigt. Dit is echter - na gemotiveerde betwisting door Kroezenhoek - door de curator onvoldoende gesteld en evenmin gebleken, zodat een verrijking van Kroezenhoek niet kan worden vastgesteld. De stelling van de curator dat [X] aanzienlijk heeft geïnvesteerd in het gehuurde - hetgeen niet wordt betwist door Kroezenhoek -, alsmede de stelling dat het pand casco meer waard is geworden, is, zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt -, voor een dergelijke vaststelling onvoldoende.
5.8.
De rechtbank komt dus niet meer toe aan de vragen of de verrijking ongerechtvaardigd is, en of en zo ja in hoeverre, het redelijk is in de zin van artikel
7:216 lid 3 BW juncto artikel 6:212 lid 1 BW dat een vergoeding voor de verrijking wordt vastgesteld.
5.9.
De vordering zal worden afgewezen.
5.10.
De curator dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, alsmede in de daarover gevorderde wettelijke rente, te worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Kroezenhoek worden begroot op:
- griffierecht 1.892,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten x tarief € 894,00)
Totaal € 3.680,00.
5.11.
Voorts zullen de gevorderde nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente - als niet bestreden - worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De rechtbank is van oordeel dat Kroezenhoek in haar vordering in reconventie
niet-ontvankelijk moet worden verklaard en overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Ingevolge artikel 26 Faillisementswet kunnen rechtsvorderingen, die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, gedurende het faillissement op geen ander wijze worden ingediend dan door aanmelding ter verificatie.
6.3.
Kroezenhoek dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in reconventie.
De totale kosten aan de zijde van de curator worden, nu de vorderingen in reconventie voortvloeien uit het verweer, begroot op € 384,00 aan salaris advocaat (1/2 x 2 punten x tarief € 384,00).

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de vordering af,
7.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van Kroezenhoek tot op vandaag begroot op € 3.680,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.4.
verklaart dit vonnis tot zover en met uitzondering van dictumonderdeel 7.1. uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
verklaart Kroezenhoek niet-ontvankelijk in haar vordering,
7.6.
veroordeelt Kroezenhoek in de kosten van deze procedure, tot op vandaag aan de zijde van de curator begroot op € 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2015.