ECLI:NL:RBOVE:2015:4310

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C/08/173902 / KG ZA 15-233
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naleving van concurrentie- en geheimhoudingsbeding in kort geding tussen Otto Simon B.V. en [X]

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding tussen Otto Simon B.V. en [X] met betrekking tot de naleving van een concurrentie- en geheimhoudingsbeding. Otto Simon, een internationale aanbieder van speelgoed, heeft [X] in dienst gehad als inkoper. Na zijn ontslag heeft [X] aangekondigd in dienst te treden bij Wibra, een concurrent van Otto Simon. Otto Simon heeft daarop conservatoir beslag gelegd op de eigendommen van [X] en vorderingen ingesteld om naleving van de bedingen af te dwingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst van [X] nietig zijn, omdat ze in strijd zijn met de dwingendrechtelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de boete- en schadebedingen nietig zijn, waardoor de vorderingen van Otto Simon tot betaling van boetes niet kunnen worden toegewezen. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat [X] verplicht is om de bedingen na te leven tot een half jaar na het beëindigen van zijn dienstverband, en heeft zij de vordering tot opheffing van de conservatoire beslagen toegewezen.

De rechtbank heeft de vorderingen van [X] in reconventie, waaronder de verzoeken tot betaling van achterstallig loon en schadevergoeding, gedeeltelijk toegewezen. Otto Simon is veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de wettelijke verhoging, terwijl de vorderingen tot schorsing van het concurrentiebeding zijn afgewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, waarbij Otto Simon de kosten van [X] moet vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/173902 / KG ZA 15-233
Vonnis in kort geding van 9 september 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OTTO SIMON B.V.,
gevestigd te Almelo,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.H.A. Mulder te Almelo,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.T. den Hollander te Zwolle.
Partijen zullen hierna ‘Otto Simon’ en ‘ [X] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Otto Simon
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Otto Simon is een internationale aanbieder van speelgoed. Zij levert haar speelgoed aan detaillisten/speelgoedwinkels gevestigd in onder meer Nederland, België, Frankrijk, Tsjechië, Denemarken en Duitsland. Daarnaast biedt Otto Simon haar artikelen rechtstreeks aan bij consumenten via een eigen internationale speelgoedformule onder de formulenaam ‘Top1Toys’.
2.2.
[X] is op 1 oktober 2003 in dienst getreden bij Otto Simon op basis van een arbeidscontract voor bepaalde tijd in de functie van inkoper. Per 1 september 2005 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
Artikel 17 van de arbeidsovereenkomst vermeldt - voor zover hier relevant - het volgende (hierna: het geheimhoudingsbeding):
“17.1. De werknemer verbindt zich noch tijdens de duur van het dienstverband noch
gedurende 5 jaar daarna aan derden enige informatie, kennis of gegevens te openbaren met betrekking tot de zaken van de B.V. en/of andere gelieerde vennootschappen van de B.V. welke hem bekend zijn geworden als gevolg van zijn dienstbetrekking bij de B.V. en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij redelijkerwijs kan begrijpen dat deze van vertrouwelijke aard zijn of waren. Niet nakoming hiervan zal tijdens de duur van het dienstverband beëindiging daarvan door de B.V. tot gevolg hebben en gedurende 5 jaar daarna tot gevolg hebben dat de werknemer aan de B.V. een direkt opeisbare boete van € 22.500,-- verschuldigd is, onverminderd het recht van de gedurende vijf jaar daarna, op vergoeding van de werkelijk geleden schade.
17.2.
Alle bescheiden, aantekeningen (notitie)boekjes, agenda’s en andere documenten en stukken betrekking hebbend op het bedrijf van de B.V. en/of andere gelieerde vennootschappen van de B.V. (ongeacht of zij vervaardigd zijn door de werknemer) zullen het uitsluitend eigendom zijn van de B.V. en zullen op eerste verzoek aan haar worden overhandigd.”
2.4.
Artikel 21 van de arbeidsovereenkomst vermeldt - voor zover relevant - het volgende (hierna: het concurrentiebeding):
“Het is de werknemer zonder schriftelijke toestemming van de B.V. verboden om gedurende een periode van een jaar na het beëindigen van zijn dienstbetrekking bij de B.V. direkt of indirekt voor eigen rekening of voor of in dienst van derden werkzaamheden te verrichten voor of financieel of anderszins betrokken te zijn bij enige onderneming die rechtstreeks concurreert met de B.V.
Het is de werknemer evenwel toegestaan om na het beëindigen van zijn dienstbetrekking met de B.V. in dienst te treden van een gediversifieerde onderneming, zolang deze dienstbetrekking alleen betrekking heeft op dat deel van die onderneming dat niet in concurrentie staat met de B.V. een en ander op voorwaarde dat werknemer’s toekomstige werkgever, alvorens de desbetreffende arbeidsovereenkomst aan te gaan, een schriftelijke verklaring afgeeft inhoudende dat de door de werknemer te aanvaarden dienstbetrekking alleen betrekking heeft op dat deel van het bedrijf van die toekomstige werkgever dat niet in concurrentie staat met de B.V.
Een onderneming wordt geacht rechtstreeks te concurreren met de B.V., indien zijn bedrijf betrekking heeft op enig product of proces, verwant aan of identiek met een product dat wordt vervaardigd of verhandeld oor de B.V., danwel verwant aan of identiek met een proces in bedrijf bij de B.V. of verwant of identiek met een product of proces waarvoor hij door zijn werkzaamheden voor de B.V. confidentiële informatie heeft verworven.
Bij overtreding van bovenstaand verbod is werknemer een direct opeisbare boete van
€ 22.500,00 verschuldigd, onverminderd het recht van de B.V. op vergoeding van de werkelijk geleden schade.”.
2.5.
[X] heeft op 12 juni 2015 de arbeidsovereenkomst opgezegd per
1 augustus 2015 onder de gelijktijdige mededeling dat hij bij de winkelketen Wibra in dienst zou treden.
2.6.
[X] heeft vervolgens een dienstbetrekking bij Wibra aanvaard in de functie van inkoper speelgoed/huishoud. [X] is feitelijk nog niet in dienst getreden bij Wibra. Wibra exploiteert 280 winkelfilialen verspreid door Nederland en België. Deze winkels bieden naast kleding en textiel ook andersoortige artikelen aan, waaronder speelgoed.
2.7.
Otto Simon heeft [X] diezelfde dag, onder verwijzing naar het geheimhoudings- en concurrentiebeding, schriftelijk gewaarschuwd dat hij met zijn indiensttreding bij Wibra ten aanzien van beide bedingen een afzonderlijke boete verschuldigd zou worden aan Otto Simon van € 22.500,00.
2.8.
Otto Simon heeft, na daartoe op 24 juni 2015 verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, op 26 juni 2015 ten laste van [X] conservatoir (derden)beslag laten leggen op de aan [X] in eigendom toebehorende woning en op bankrekeningen van [X] onder ING Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V.
2.9.
De beslagen zijn gelegd ter verzekering van verhaal van een door Otto Simon op [X] gepretendeerde vordering ter hoogte van € 45.000,= uit hoofde van schending van het geheimhoudings- en concurrentiebeding, een en ander zoals nader omschreven in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag van 24 juni 2015.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Otto Simon vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(i.) [X] gebiedt om met onmiddellijke ingang zowel het concurrentiebeding als het
geheimhoudingsbeding - zoals vervat in de artikelen 21 en 17 van de arbeidsovereenkomst - jegens Otto Simon B.V. onverkort na te komen, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom ter grootte van € 1.000,=, of een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag dat de overtreding van het concurrentie en/of de geheimhoudingsplicht na betekening van het te dezen te wijzen vonnis voortduurt;
(ii.) [X] gebiedt zijn dienstverband met Wibra Holding B.V., Wibra Supermarkt
B.V. of een daaraan gelieerde vennootschap gevestigd binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te verbreken en tot 1 augustus 2016 verbroken te houden, althans zich tot 1 augustus 2016 te onthouden van iedere activiteit ten behoeve van Wibra in de ruimste zin des woords, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom ter grootte van € 1.000,=, of een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag dat [X] na betekening van het te dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
(iii.) [X] veroordeelt om wegens schending van het concurrentiebeding - zoals
gedefinieerd in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst - tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Otto Simon BV. te betalen de contractueel overeengekomen boete ter grootte van € 22.500,-- althans een zodanig bedrag als de Voorzieningenrechter juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de onderhavige dagvaarding, dan wel de dag van het in deze te wijzen kort geding vonnis;
(iv.) [X] veroordeelt om wegens schending van het geheimhoudingsbeding - zoals
gedefinieerd in artikel 17 Arbeidsovereenkomst - tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Otto Simon B.V. te betalen de contractueel overeengekomen boete ter grootte van
€ 22.500,--, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de onderhavige dagvaarding, dan wel de dag van het in deze te wijzen kort geding vonnis;
(v.) [X] veroordeelt in de kosten van deze kort geding procedure, de kosten van
de beslaglegging ad € 939,95 inclusief BTW en € 612,00 terzake griffierecht en het salaris van de gemachtigde van Otto Simon B.V. daaronder begrepen.
3.2.
Otto Simon legt aan haar vorderingen - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. Otto Simon en Wibra zijn concurrenten van elkaar. [X] heeft met zijn (voorgenomen) indiensttreding bij Wibra als inkoper ‘speelgoed’ het concurrentiebeding zoals overeengekomen tussen [X] en Otto Simon overtreden. Er is tevens sprake van een schending van het tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsbeding. [X] heeft vertrouwelijke bedrijfsinformatie van Otto Simon naar zijn privé-emailadres gestuurd. [X] heeft met beide overtredingen een boete verbeurd van in totaal € 45.000,00.
3.3.
[X] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
Hij stelt daartoe, onder meer, dat het concurrentie- en geheimhoudingsbeding nietig is wegens strijdigheid met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:651 BW.
Subsidiair - indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat de bedingen wel rechtsgeldig zijn - stelt [X] zich op het standpunt dat zijn toekomstige werkgever Wibra geen concurrent is van Otto Simon. Bovendien wordt [X] in verhouding tot het te beschermen belang van Otto Simon, indien al aanwezig, door het concurrentiebeding onbillijk benadeeld.
Van overtreding van het geheimhoudingsbeding is evenmin sprake. Voor het geval de voorzieningenrechter oordeelt dat [X] boetes heeft verbeurd dan verzoekt [X] deze te matigen.
Hij is, tot slot, geen proces- en beslagkosten verschuldigd, nu de vorderingen van
Otto Simon dienen te worden afgewezen en de beslagen onnodig zijn gelegd nu er geen reëel risico is dat [X] onvoldoende verhaal biedt, aldus [X] .
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[X] vordert:
(A) met betrekking tot het concurrentiebeding:
primair:
het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te schorsen, althans geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen ingaande 27 augustus 2015, althans een andere in goede justitie te bepalen datum;
subsidiair:
[X] een vergoeding toe te kennen ex artikel 7:653 lid 5 BW van € 4.441,36 bruto per maand ten laste van Otto Simon gedurende de resterende looptijd van het concurrentiebeding, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen periode;
(B) met betrekking tot de conservatoire beslagen:
Otto Simon te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis het beslag op de woning van [X] en op diens bankrekening op te (doen) heffen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Otto Simon daarmee in gebreke blijft;
(C) met betrekking tot de inkomensschade:
Otto Simon te veroordelen tot betaling aan [X] van € 4.536,00 bruto per maand vanaf 1 augustus 2015 tot het moment dat [X] in dienst treedt bij Wibra danwel elders een vergelijkbaar inkomen zal verwerven;
(D) met betrekking tot salaris over juli 2015 en de eindafrekening:
- Otto Simon te veroordelen tot betaling aan [X] van € 5.275,52 zulks onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- Otto Simon te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over € 5.275,52,
met veroordeling van Otto Simon in de kosten van dit geding.
4.2
[X] stelt daartoe, onder meer, dat - voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat het concurrentiebeding de indiensttreding bij Wibra belemmert -, in het kader van de belangenafweging dient te worden bepaald dat het concurrentiebeding bij wege van voorlopige voorziening wordt geschorst per 27 augustus 2015. Indien er geen termen aanwezig zijn om tot schorsing van het concurrentiebeding over te gaan dan vordert [X] dat de voorzieningenrechter hem een vergoeding toekent. Hij genereert geen inkomen en vreest voorlopig niet elders een inkomen te kunnen verwerven gelet op zijn positie op de arbeidsmarkt. Het loon over de maand juli 2015 is nog niet betaald. Evenmin is een eindafrekening opgemaakt en het in het kader daarvan verschuldigde betaald aan [X] .
De gelegde beslagen dienen te worden opgeheven, nu er geen deugdelijke grond is voor de gelegde beslagen. Ze zijn onnodig gelegd aangezien er geen reëel risico is dat [X] vermogensbestanddelen aan verhaal zal onttrekken.
4.3
Otto Simon heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Zij verweert zich, kort weergegeven, als volgt. Zij tast in het duister naar de reden van vertrek van [X] bij Otto Simon. Zij betwist dat het dienstverband bij Wibra een aanzienlijke positieverbetering en betere carrièremogelijkheden oplevert voor [X] . Van financiële nood aan de zijde van [X] is niet gebleken. Het concurrentiebeding belemmert [X] niet bij het vinden van ander werk, zodat geen aanleiding bestaat voor een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW. Een belangenafweging dient bovendien in het voordeel van Otto Simon uit te vallen.
De beslagen zijn gelegd ter zekerheid voor de betaling van de boetes. Er is sprake van een overtreding van het geheimhoudingsbeding als ook van het concurrentiebeding op grond waarvan [X] boetes verschuldigd is geworden aan Otto Simon.
Van enige inkomensschade aan de zijde van [X] is geen sprake, reeds niet omdat [X] in de wetenschap van de aanwezigheid van het concurrentiebeding, er zelf voor heeft gekozen zijn dienstverband bij Otto Simon te beëindigen en bij Wibra een dienstbetrekking aan te gaan.
4.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
5.1.
Het vereiste spoedeisend belang is, gelet op de aard van de vorderingen en het daaromtrent door Otto Simon respectievelijk [X] gestelde, aanwezig.
5.2.
In deze procedure moet worden beantwoord de vraag of de vorderingen van Otto Simon respectievelijk [X] een zodanige kans van slagen hebben in een eventuele bodemprocedure dat het thans verantwoord is om daarop vooruit te lopen.
in conventie
5.3.
In geschil is allereerst of het tussen Otto Simon en [X] overeengekomen concurrentie-en geheimhoudingsbeding als zodanig voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen, nu het meest verstrekkende verweer van [X] is dat de bedingen nietig zijn omdat beide bedingen het voor Otto Simon mogelijk maken naast een boete ook schadevergoeding te vorderen.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de boete- en schadebedingen, als strijdig met artikel 7: 651 lid 2 BW, nietig zijn. De ‘boete- en schadevergoedingsclausule’, die de mogelijkheid biedt om aanspraak te maken op een boete
enschadevergoeding, is immers in strijd met de tweede zin van lid 1 van artikel 7: 651 BW.
De vorderingen van Otto Simon onder (iii.) en (iv.) kunnen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking komen en zullen - reeds hierom - hierna worden afgewezen.
5.5.
Partijen twisten voorts over de vraag in hoeverre naleving van het concurrentiebeding van [X] kan worden gevergd.
5.6.
Ingevolge artikel 7:653 lid 2 BW kan de rechter een overeengekomen concurrentiebeding onder meer geheel of gedeeltelijk vernietigen wanneer de werknemer in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever onbillijk wordt benadeeld door het beding.
De vraag of [X] in dit geval kan en mag worden gehouden aan het concurrentiebeding zal derhalve moeten worden beantwoord aan de hand van voormelde belangenafweging.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
5.7.
Uit de stellingen van partijen alsmede uit het verhandelde ter zitting wordt als niet onaannemelijk geacht dat Otto Simon en Wibra ten opzichte van elkaar concurrerende ondernemingen zijn. Daaraan doet niet af dat de een zich hoofdzakelijk toelegt op de speelgoedbranche en de ander grotendeels in de textielbranche actief is en in mindere mate in de speelgoedbranche én evenmin of er al dan niet (slechts) rechtstreeks aan consumenten speelgoed wordt aangeboden/verkocht. Beide ondernemingen opereren, waar het gaat om speelgoed, in hetzelfde gebied en richten zich voor wat betreft hun diensten tot dezelfde klanten hetgeen, naar ter zitting bleek, vooral manifest wordt rond de feestdagen. In deze procedure is in voldoende mate aannemelijk geworden dat [X] de bij Otto Simon opgedane kennis en ervaring kan aanwenden ten gunste van Wibra. Naar voorshands oordeel is het belang van Otto Simon bij handhaving van het door haar met [X] overeengekomen concurrentiebeding daarmee voldoende gegeven.
5.8.
Dat [X] door het beding in de gegeven omstandigheden onbillijk wordt benadeeld, is voorshands onvoldoende gebleken. Dienaangaande wordt allereerst overwogen dat [X] door ondertekening van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft ingestemd met het daarin opgenomen concurrentiebeding, in welk verband het er voor moet worden gehouden dat hij de gevolgen van dit voor hem bezwarende beding willens en wetens heeft aanvaard. Dit laatste strookt ook met het vereiste ingevolge artikel
7:653 lid 1 BW dat een beding slechts geldig is indien het - zoals in dit geval - schriftelijk met de werkgever is overeengekomen. De omstandigheid dat de clausule inhoudt dat [X] nergens zou kunnen werken waar op de een of andere wijze speelgoed al of niet als “bijproduct” wordt verkocht, doet daaraan niet af. Het sluiten van het beding was klaarblijkelijk ingegeven door de bijzondere positie die [X] in de onderneming van Otto Simon innam, die - zoals Otto Simon onbetwist heeft gesteld - onder meer inhield dat hij nauwgezette en voor derden waardevolle kennis en informatie had over het assortiment, de condities, de acties en de inkoop-, advies- en verkoopprijzen, alsmede de Nederlandse en Europese kwaliteitseisen- en normen. [X] heeft mede door de lengte van het dienstverband zijn grote kennis omtrent de speelgoedmarkt bij Otto Simon kunnen opbouwen. Dat het concurrentiebeding voor [X] aanzienlijke nadelen meebrengt, zoals het niet of slechts moeilijk verwerven van een andere functie, verlies of daling van inkomen en verlies van specifieke kennis van en ervaring in een branche is onvoldoende aannemelijk geworden. [X] kan overal als inkoper zijn algemene kennis aanwenden en zou zelfs bij Wibra kunnen gaan werken, mits Wibra schriftelijk verklaart dat [X] voor de duur van het concurrentiebeding niet in de speelgoedtak van de onderneming werkzaam zal zijn. Kennelijk is Wibra daartoe niet bereid, naar [X] ter zitting heeft verklaard.
5.9.
Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat het overeengekomen concurrentiebeding in tijd dient te worden beperkt (en dat deze - conform de vordering in reconventie - gedeeltelijk dient te worden geschorst) en wel voor de duur van een half jaar na de beëindiging van het dienstverband van [X] .
Vaststaat dat [X] gedurende het dienstverband bij Otto Simon diepgaande kennis omtrent de bedrijfsvoering samenhangend met de inkoop, verkoop en promotie van speelgoed van Otto Simon heeft opgedaan. De voorzieningenrechter is echter voorshands van oordeel dat de kennis die [X] van de bedrijfsvoering van Otto Simon heeft, relatief spoedig na het einde van het dienstverband verouderd zal zijn. Otto Simon zelf spreekt van een vechtmarkt waarbinnen de ontwikkelingen snel gaan. Daarbij is van belang dat in de speelgoedbranche de (feest)maand december de belangrijkste omzetmaand is, waarvan de oriëntatie welk speelgoed interessant kan zijn om in te kopen voor die maand, reeds in het najaar van dat jaar daaraan voorafgaand plaatsvindt, zoals ter zitting naar voren is gekomen. Aldus wordt, naar de voorzieningenrechter begrijpt, het assortiment voor december 2016 bepaald in het najaar van 2015. Het beding zou, zelfs als aan de contractueel genoemde duur zou worden vastgehouden, [X] derhalve niet beletten om zich na afloop daarvan alsnog te storten op de inkoop voor december 2017. De voorzieningenrechter acht dan ook geen reden aanwezig om de voor het overige snel verouderende kennis van [X] te vertalen in een beding met de oorspronkelijke termijn van een jaar. De voorzieningenrechter acht een termijn van zes maanden afdoende en redelijk.
5.10.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat naleving van het geheimhoudingsbeding logischerwijze aan dezelfde termijn moet worden gebonden, waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat in dit geding niet is gebleken dat [X] dit beding op enig moment heeft overtreden.
5.11
De onder (i.) in conventie gevraagde voorziening zal in die zin worden toegewezen dat [X] wordt geboden het concurrentiebeding en het geheimhoudingbeding onverkort na te komen tot een half jaar na beëindiging van het dienstverband van [X] bij
Otto Simon, zijnde tot 1 februari 2016 en voorts op de wijze als in het dictum vermeld.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd op de wijze als in het dictum vermeld.
5.12.
De onder (ii.) in conventie gevraagde voorziening zal, mede gelet op de toegewezen voorziening zoals gevorderd onder (i) en toegewezen zoals overwogen onder rechtsoverweging 5.11., wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
5.13.
De gevorderde beslagkosten zullen, gelet op hetgeen daarover hierna in reconventie wordt overwogen (rechtsoverweging 5.17.), worden afgewezen.
5.14.
De voorzieningenrechter zal [X] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van Otto Simon. De kosten aan de zijde van
Otto Simon worden vooralsnog begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.802,84.
in reconventie
5.15.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds onder rechtsoverweging 5.9. is overwogen zal het overeengekomen concurrentiebeding hierna (gedeeltelijk) worden geschorst per
1 februari 2016 en voorts op de wijze als in het dictum vermeld.
De door [X] subsidiair gevorderde vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW zal worden afgewezen. Onvoldoende aannemelijk geworden is de stelling van [X] dat hij dusdanig door het beding wordt belemmerd om anders dan in dienst van Otto Simon werkzaam te zijn dat toewijzing van de vordering als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW geïndiceerd is.
5.16.
[X] vordert voorts opheffing van de gelegde conservatoire beslagen. Ingevolge art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
5.17.
Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor onder rechtsoverweging 5.3. en 5.4. heeft overwogen, is [X] geen boete(s) verschuldigd geworden aan Otto Simon.
Nu daarmee voldoende summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door Otto Simon ingeroepen recht (er bestaat immers geen aanspraak op een boete en dus geen grondslag voor de gelegde conservatoire beslagen), dient de vordering van [X] tot opheffing van de gelegde beslagen te worden toegewezen. [X] heeft daarbij ook een voldoende zwaarwegend belang. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd op de wijze als in het dictum vermeld.
5.18.
De door [X] gevorderde inkomensschade zal worden afgewezen. Onvoldoende aannemelijk geworden is de stelling van [X] dat hij schade heeft geleden ten gevolge van onrechtmatig handelen van de zijde van Otto Simon.
5.19.
[X] vordert tot slot betaling van het achterstallige loon over de maand
juli 2015 en betaling van de eindafrekening. Otto Simon heeft erkend dat zij dit nog verschuldigd is aan [X] , maar zij beroept zich ter zake op haar opschortingsrecht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt Otto Simon niet (langer) een beroep op opschorting toe. Er is immers, gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor onder 5.3. en 5.4. heeft overwogen, geen sprake van een (opeisbare) (tegen)vordering van Otto Simon op [X] . Otto Simon kan nakoming van haar loonbetalingsverplichting dan ook niet (langer) uitstellen. Otto Simon heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de hoogte van het door [X] gevorderde bedrag, zodat het gevorderde bedrag van € 5.275,52 bruto zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW zal eveneens worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal de verhoging echter beperken tot maximaal 10% van het per 1 augustus 2015 openstaande bedrag, nu hem dat, gelet op de omstandigheden van het geval, billijk voorkomt.
5.20.
Otto Simon zal in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van [X] gevallen proceskosten. De kosten aan de zijde van [X] worden vooralsnog begroot op € 408,00 aan salaris advocaat
(1/2 x € 816,00), nu de reconventionele vordering voortvloeit uit het verweer in conventie.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
gebiedt [X] om met onmiddellijke ingang zowel het concurrentiebeding als het geheimhoudingsbeding - zoals vervat in de artikelen 21 en 17 van de arbeidsovereenkomst - jegens Otto Simon onverkort na te komen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de overtreding van het concurrentie- en/of geheimhoudingsbeding voortduurt en zulks tot een maximum van € 50.000,00.
6.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van Otto Simon tot op heden begroot op € 2.802,84,
6.3.
verklaart dictumonderdeel 6.1. en 6.2. uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
6.5.
schorst het tussen Otto Simon en [X] overeengekomen concurrentiebeding - zoals vervat in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst - per 1 februari 2016,
6.6.
veroordeelt Otto Simon om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de op 26 juni 2015 door Otto Simon ten laste van [X] gelegde conservatoire beslagen zoals nader omschreven en vastgelegd in de processen-verbaal van de deurwaarder van
26 juni 2015, op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat
Otto Simon daarmee in gebreke blijft en zulks tot een maximum van € 50.000,00,
6.7.
veroordeelt Otto Simon ter zake het salaris over juli 2015 en de eindafrekening tot betaling aan [X] van € 5.275,52 bruto onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie,
6.8.
veroordeelt Otto Simon tot betaling van de wettelijke verhoging ex
artikel 7:625 BW over € 5.275,52 bruto, met dien verstande dat deze verhoging wordt beperkt tot 10% van het per 1 augustus 2015 openstaande bedrag,
6.9.
veroordeelt Otto Simon in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 408,00,
6.10.
verklaart dictumonderdelen 6.5. tot en met 6.9. uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.