ECLI:NL:RBOVE:2015:4311

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C/08/165544 HA ZA 14-618
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Margadant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over retentierecht met betrekking tot motorjacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 september 2015 een tussenvonnis uitgesproken over een geschil tussen [X] en de besloten vennootschappen [A] en [B] betreffende de afgifte van een motorjacht. De rechtbank oordeelt dat het motorjacht een roerende zaak is die tevens als registergoed kan worden aangemerkt. Dit houdt in dat, indien [X] een jonger recht heeft, hij feitelijke macht over het motorjacht moet uitoefenen op een voor hem kenbare wijze. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad uit 2003, waarin is geoordeeld dat derden met een ouder recht zich niet kunnen beroepen op het kenbaarheidsvereiste, en dat hun positie wordt beschermd door artikel 3:291 lid 2 BW. De rechtbank concludeert dat het retentierecht niet kenbaar hoeft te zijn om rechtsgeldig te worden uitgeoefend, en wijst de vordering van [X] tot onvoorwaardelijke afgifte van het motorjacht af.

De rechtbank behandelt ook de vorderingen van [A] in voorwaardelijke reconventie, waarbij [A] stelt dat er een rechtsgeldig retentierecht is gevestigd op het motorjacht. [A] heeft betoogd dat zij de feitelijke macht over het motorjacht uitoefent en dat er voldoende samenhang is tussen de vordering en de verplichting tot afgifte. De rechtbank verzoekt [A] om specificaties van haar vordering en relevante verificatoire stukken in te dienen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank stelt [X] in de gelegenheid om te reageren op de akte van [A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : C/08/165544 HA ZA 14-618
Uitspraak : 2 september 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[X]
en
[Y] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie, verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen ‘ [X] ’,
advocaat: mr. H.S. de Lint te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A]
en,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] ,
beide gevestigd [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie, eiseressen in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen ‘ [A] ’,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 1 april 2015 heeft [X] geconcludeerd voor antwoord in voorwaardelijke reconventie en heeft er op
15 juni 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
2.2.
Op 23 september 2013 heeft [X] met de heer [K] , handelend onder de naam Consonant Yachts, hierna ‘ [K] ’ te noemen, een koop/aannemingsovereenkomst gesloten betreffende (de aanbouw van) een standaard motorjacht van het type KUSTER A-42 met bouwnummer KS-071 en CIN-code NL-COVKS071C413, hierna ‘het motorjacht’ te noemen. Ten tijde van de aankoop bevond het motorjacht zich in het bedrijfspand in gebruik bij [A] aan de [adres] te [plaats] .
2.3.
Volgens een kadastraal bericht d.d. 2 oktober 2013 is het motorjacht op
25 september 2013 teboekgesteld.
2.4.
[X] heeft op 25 oktober 2013 betalingen gedaan ter zake het spuitwerk aan het motorjacht, welk spuitwerk in opdracht van [K] is uitgevoerd door [A] .
2.5.
Bij brief van 12 november 2013 is aan [X] namens [A] , [B] en [C] ) meegedeeld dat er een retentierecht rust op het motorjacht.
2.6.
[K] is toegelaten tot de wet schuldsanering natuurlijke personen, met benoeming van mr. Weenink te Almelo tot bewindvoerder.
2.7.
[X] heeft bij een voorlopige voorziening getracht de vrijgave van het motorschip te bewerkstelligen. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel heeft bij vonnis van 22 september 2014 de vorderingen van [X] afgewezen. [X] heeft geen hoger beroep ingesteld.

3.De vordering van [X] in conventie

3.1.
[X] heeft gevorderd dat [A] wordt veroordeeld op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of een gedeelte van de dag dat [A] in gebreke blijft aan de veroordeling tot afgifte te voldoen na betekening van dit vonnis, het motorschip af te geven aan [X] , zonodig onder de voorwaarde van betaling van
€ 20.091,59, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure. [X] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.2.
Er is geen rechtsgeldig retentierecht door [A] gevestigd. Het hoofdvereiste voor een rechtsgeldig retentierecht is dat de retentor naar verkeersopvatting volgens de wet en naar uiterlijke omstandigheden de feitelijke macht uitoefent en wel zodanig dat afgifte ex artikel 3:290 BW nodig is om de zaak in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen.
Aangezien [A] naar de mening van [X] naar buiten niet of niet op duidelijke wijze heeft laten blijken dat zij de feitelijke macht over de voorbehouden zaak uitoefent, kan het retentierecht niet worden ingeroepen tegen een latere derde rechtverkrijgende van die zaak (Hoge Raad 5 december 2003, NJ 2004, 340). Het retentierecht is niet ingeschreven in de openbare registers.
[X] wordt door het vereiste van artikel 3:291 lid 2 BW, te weten de schijn van bevoegdheid van [K] om de overeenkomst aan te gaan ter zake waarvan het retentierecht wordt geclaimd, beschermd tegen de vorderingen van [A] .
Er is sprake van een later gevestigd retentierecht door [A] . Dit kan aan [X] niet worden tegengeworpen. Maar ook als er sprake zou zijn van een ouder recht, kan dit niet aan [X] worden tegengeworpen. De retentor is immers geen bezitter, maar slechts houder.
3.3.
Subsidiair stelt [X] zich op het standpunt, voor het geval er sprake is van een rechtsgeldig gevestigd retentierecht, dat het retentierecht niet verder kan strekken dan tot betaling van de vordering die door de bewindvoerder is vastgesteld op een bedrag van
€ 20.091,59. [A] is bereid dit bedrag ter opheffing van het retentierecht te betalen, mocht er sprake zijn van een rechtsgeldig gevestigd retentierecht. De opslagkosten dienen voor rekening van [A] te blijven. Subsidiair heeft [X] aangevoerd dat deze kosten niet meer dan € 150,00 per maand kunnen bedragen.
3.4.
Het staat tussen partijen vast dat het spuitwerk aan het motorschip door [A] heeft plaatsgevonden voordat [X] het motorschip van [K] had gekocht.
3.5.
[X] wist ten tijde van de aankoop niet dat de loods, alwaar het aan te kopen motorschip zich bevond, toebehoorde aan [A] . [X] wist niet beter dan dat de loods gehuurd werd door [K] en nam pas kennis van de betrokkenheid van [A] door de brief van 12 november 2013.

4.Het verweer van [A] in conventie

4.1.
[A] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [X] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure. [A] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn verweer ten grondslag gelegd.
4.2.
[A] ontkent dat er sprake is van een rechtsgeldige koop van het motorschip.
4.3.
Op 6 februari 2013 heeft [A] een retentierecht gevestigd op het motorschip. [A] heeft het retentierecht kenbaar gemaakt aan eventuele derden door hiervan op en aan het motorschip mededeling te doen. [A] heeft flyers op het schip aangebracht met mededeling aan derden dat sprake is van een retentierecht.
4.4.
Er is geen sprake van een onroerende zaak, zodat ook geen inschrijving in het Kadaster kon en hoefde plaats te vinden.
4.5.
Op [A] rust een zorgplicht ten aanzien van het motorschip. [A] heeft het motorschip verplaatst, omdat hij de ruimte, waar het schip in stond, zelf nodig had. De kosten voor het nieuwe onderkomen bedragen € 500,00 ex BTW per maand.
4.6.
De hoogte van de vordering van [A] op [K] bedraagt € 82.000,00, exclusief de zorgkosten.
4.7.
De dagvaarding is een obscuur libel. [A] verwijst naar artikel 111 lid 2 Rv.

5.De vordering van [A] in voorwaardelijke conventie

5.1.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [X] eigenaar is geworden van de boot en dat de boot aan [X] afgegeven dient te worden, heeft [A] gevorderd dat [X] , hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn gekweten, veroordeeld wordt om aan [A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 15.789,72, te vermeerderen met een bedrag van € 605,00 per maand vanaf 1 april 2015 tot de dag van feitelijke overdracht van het motorschip, waarbij een deel van de maand voor een gehele maand wordt gerekend, althans een zodanig bedrag als de rechtbank, in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
1 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede ten aanzien van toekomstige huurtermijnen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van deze termijnen tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede in de nakosten begroot op € 131,00 met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 ingeval [X] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak hebben voldaan en betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving en betekening, althans zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
5.2.
[A] doet een beroep op artikel 3:293 BW. [A] specificeert zijn kosten in dit kader als volgt:
  • transport boot: € 3.932,50
  • stallingskosten loods [A] september – 13 juni 2014: € 5.445,00
  • stallingskosten externe loods tot april 2015: € 6.050,00
  • toekomstige stalling ad € 605,00 per maand: PM
  • wettelijke rente over € 15.427,50:
totaal: € 15.789,72 + PM

6.Het verweer van [X] in voorwaardelijke reconventie

6.1.
[X] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [A] in haar vordering, dan wel tot ontzegging, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure. [X] heeft samengevat de volgende stellingen aan haar verweer ten grondslag gelegd.
6.2.
Er is sprake van een rechtsgeldige overdracht. Als dit niet het geval zou zijn geweest, zou de curator/bewindvoerder het motorschip hebben opgeëist. Dat is niet gebeurd.
6.3.
[X] betwist dat er ook al eerder een rechtsgeldig retentierecht is gevestigd. Een eventueel bestaan van een rechtsgeldig retentierecht staat een rechtsgeldige koop niet in de weg.
6.4.
De uitoefening van een retentierecht was niet kenbaar op het moment dat circa een maand later door het Kadaster het inschrijvingsnummer op het motorschip werd aangebracht.
6.5.
Er bestaat onvoldoende samenhang tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van de zaak. [A] oefent geen feitelijke macht over het motorschip uit.
6.6.
[X] betwist de hoogte van de door [A] opgevoerde zorgkosten. Deze zijn niet redelijk.

7.De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

7.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen zij heeft overwogen en beslist in haar tussenvonnis van 1 april 2015.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van
22 september 2014 een juiste beslissing heeft genomen over de vraag of [A] op rechtsgeldige wijze het retentierecht uitoefent. De rechtbank neemt in dit vonnis de overwegingen van de Voorzieningenrechter over.
7.3.
Om een retentierecht rechtsgeldig te kunnen uitoefenen, dient er aan drie vereisten te zijn voldaan. In de eerste plaatst dient er sprake te zijn van een opeisbare vordering op de schuldenaar. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [A] schuldeiser is van [K] .
7.4.
In de tweede plaats volgt uit artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de bevoegdheid tot opschorting enkel bestaat indien tussen vordering en de verplichting tot afgifte van de zaak ‘voldoende samenhang’ bestaat. Een zodanige samenhang kan ingevolge het tweede lid van dit artikel onder meer worden aangenomen indien de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan. De rechterbank is van oordeel dat aan het samenhangsvereiste is voldaan. Immers [A] heeft in ieder geval spuitwerkzaamheden ten behoeve van het motorschip in opdracht van [K] uitgevoerd, welke werkzaamheden niet of deels niet zijn betaald. Dit is door [X] niet ontkend.
7.5.
Verder is vereist dat de schuldeiser de feitelijke macht uitoefent over de zaak. Aan dit vereiste dient ook te worden voldaan als het retentierecht, zoals in het onderhavige geval, wordt ingeroepen tegen derden.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is het motorjacht een roerende zaak die tevens registergoed is. Dit betekent dat voor zover [X] een jonger recht heeft, van belang is dat de feitelijke macht op een voor hem kenbare wijze over het motorjacht moet worden uitgeoefend. In het arrest van 5 december 2003, NJ 2004, 340, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat - kort gezegd - derden met een ouder recht zich niet kunnen beroepen op het kenbaarheidsvereiste. Hun positie wordt beschermd door het bepaalde in artikel
3:291 lid 2 BW. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank niet uit het oog worden verloren dat in de praktijk bij de beoordeling of aan het vereiste van de feitelijke machtsuitoefening en de vraag of aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan veelal dezelfde omstandigheden een rol spelen. Uit het vorenoverwogene volgt niet dat - anders dan [X] heeft betoogd - het retentierecht kenbaar moet zijn om rechtsgeldig te worden uitgeoefend. Dit betoog faalt dan ook.
7.7.
De rechtbank stelt vast dat in de brief van 12 november 2013 aan [X] namens [D] ( [A] , [B] en [C] ) aan [X] is meegedeeld dat er een retentierecht rust op het motorjacht. Naar het oordeel van de rechtbank kan het retentierecht via een ander worden uitgeoefend. Een of meerdere schuldeisers kunnen iemand aanstellen die de zaak voor hen in zijn feitelijke macht heeft. Het is derhalve niet relevant of het houderschap middellijk of onmiddellijk wordt uitgeoefend. Degene die de zaak houdt voor een of meer schuldeisers mag niet de schuldenaar of de rechthebbende van de zaak zijn. Met inachtneming van voorgaande uitgangspunten is er naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval voldaan aan het vereiste van de feitelijke macht. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het motorjacht zich ten tijde van de aankoop door [X] bevond in een loods waarvan er op basis van de beschikbare gegevens vanuit moet worden gegaan dat [D] eigenaar is en waar [A] is gevestigd. [X] wist ook dat de boot zich aldaar bevond, want hij heeft het motorjacht in de loods bezichtigd. Daaraan doet niet af of er al dan niet flyers waren bevestigd aan het motorjacht. Dat [K] vrijelijk toegang had tot de loods maakt dit niet anders, nu hij het daarmee nog niet in zijn macht had om het motorjacht af te geven. In dit kader wordt door de rechtbank ook meegewogen dat het motorjacht door of namens [A] thans elders is ondergebracht. Dit duidt ook op feitelijke macht over het motorjacht.
7.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de primair gevorderde onvoorwaardelijke afgifte van het motorjacht zal worden afgewezen.
7.9.
Subsidiair heeft [X] afgifte gevorderd onder de voorwaarde van betaling door [X] van een bedrag van € 20.091,19, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. Volgens [A] bedraagt de vordering van haar op [K] echter een bedrag van
€ 82.000,00. Voorts maakt [A] aanspraak op vergoeding van de zorgkosten en verwijst naar artikel 3:293 BW. Zij stelt dat zij in dat kader aanspraak kan maken op een bedrag van
€ 15.789,72 + PM. Op grond van artikel 3:293 BW kan het retentierecht mede worden uitgeoefend voor de kosten die [A] heeft moeten maken ter zake van de zorg die hij krachtens de wet ten aanzien van de zaak in acht moet nemen.
7.10.
De rechtbank verzoekt aan [A] om zich bij akte uit te laten over het door haar genoemde bedrag ad € 82.000,00 (sub 12 conclusie van antwoord). [A] dient dit bedrag te specificeren. [A] zal moeten aantonen dat er tussen deze vordering en de mogelijke verplichting tot afgifte van de zaak ‘voldoende samenhang’ bestaat, zoals bedoeld in artikel 6:52 BW. De rechtbank verzoekt daarbij aan [A] om ook in te gaan op de stellingen van de bewindvoerder, zoals door hem gedaan in zijn bevindingen, productie 7 bij de kort gedingdagvaarding van [X] , overgelegd bij productie 1 bij dagvaarding.
Voorts verzoekt de rechtbank aan [A] in dat kader om alle relevante verificatoire stukken in het geding te brengen, zoals facturen.
Ter comparitie heeft mr. Kikkert verklaard dat de betaling van € 15.000,00 niet zag op werkzaamheden aan de boot. De rechtbank verzoekt aan [A] om duidelijk te maken waarop deze betaling dan specifiek wel zag.
De heer [A] heeft ter comparitie verklaard dat de brief van 27 september 2013 (overgelegd bij dezelfde productie als hierboven genoemd) niet van zijn hand is. De rechtbank verzoekt aan [A] om een kopie van zijn identiteitspas in het geding te brengen, waaruit zijn handtekening blijkt.
Voorts verzoekt de rechtbank aan [A] om toe te lichten waarom er in de brief van
6 februari 2013 (productie 1 bij productie 5 van de dagvaarding) van [A] aan Consonant Yachts een bedrag van € 46.825,50 (inclusief BTW) wordt genoemd en waarin is gesteld dat dat bedrag vermeerderd dient te worden met een bedrag van € 14.292,10 (inclusief BTW).
Voorts verzoekt de rechtbank aan [A] om zich nader uit te laten over de door haar opgevoerde zorgkosten. De rechtbank verzoekt aan [A] om alle relevante facturen en de daarbij behorende betalingsbewijzen in het geding te brengen. De rechtbank merkt daarbij op dat de factuur van 1 juli 2007 met een factuurbedrag van in totaal € 1.815,00, overgelegd bij de conclusie van antwoord, slecht leesbaar is. Onduidelijk is wie deze factuur heeft verzonden. De rechtbank verzoekt aan [A] om een beter leesbaar exemplaar in het geding te brengen, waaruit de afzender wel blijkt.
7.11.
Vervolgens zal de rechtbank [X] in de gelegenheid stellen om te reageren op de akte van [A] .
7.12.
De rechtbank zal verder iedere beslissing aanhouden.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
Stelt [A] in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten conform hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 7.10.
8.2.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Margadant, rechter, en is op 2 september 2015 in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.